opofferingen moest getroosten, was het toch prijzenswaardig, dat het verdrag van 16 Mei 1795 het zelfstandig bestaan niet aantastte.
Lestevenon werd 8 Juni 1795 met 3 anderen afgevaardigd om voorloopig het bestuur van het generaliteitsland Brabant te voeren. Maar 11 d.a.v. kwam een voorloopig, door de verschillende deelen van Brabant gekozen bestuur te Tilburg bijeen en dit bestuur nam de regeering op zich. Op 29 Juni zonden Lestevenon en zijn ambtgenooten aan alle municipaliteiten van Brabant een circulaire, waarin zij hun verboden, te gehoorzamen aan het tilburgsch bestuur. Het sprak vanzelf, dat zij op den duur voor dat bestuur moesten wijken en er kwam dan ook in Aug. 1795 een overeenkomst tot stand, ten gevolge waarvan Brabant met ingang van 1 Jan. 1796 als een provincie gelijk de 7 andere in het bondgenootschap werd opgenomen. Hetzelfde was toen met Drente het geval.
Op 27 Jan. 1796 werd Lestevenon bij de verkiezingen voor de Nationale Vergadering in de kiesdistricten Beverwijk en Haarlem tot lid gekozen. Door het lot werd uitgemaakt, dat hij voor Haarlem zitting zou nemen. Hij werd in Mrt. 1796 door zijn medeleden gekozen tot lid der commissie voor Buitenlandsche Zaken en was ook in verscheidene andere commissiën met vrucht werkzaam.
Op 18 Juni 1796 werd hij met Pasteur naar Parijs afgevaardigd om te trachten, bij de onderhandelingen tusschen Frankrijk, den Duitschen Bond, den Keizer en de duitsche staten de nederlandsche belangen te behartigen, en tevens om deel te nemen aan den door Frankrijk met Spanje te sluiten vrede. Gedurende zijn verblijf aldaar, hetwelk tot ruim het midden van 1797 duurde, schijnt een zedenschandaal te hebben plaats gehad, waarin hij betrokken was, en waarvan C.L. Vitringa, Staatkundige geschiedenis der bataafsche republiek, 4e deel, blz. 254, schrijft: ‘Eerstgenoemde’ (Lestevenon), ‘anders een der bekwaamste diplomaten van dien tijd, zich weldra genoodzaakt ziende, zijn ontslag te verzoeken, om een zaak, die ik liefst niet noemen wil’.
Hij is daarna h.t.l. niet meer teruggekeerd, en kwam, zooals vanzelf spreekt, bij de verkiezingen voor de Nationale Vergadering op 2 Aug. 1797 niet meer in aanmerking. Ook verviel zijn curatorschap der leidsche universiteit.
Hij schreef: Missive over het ontwerp der zoogenaamde hollandsche Patriotten om een tegenrevolutie in de republiek te bewerken (Amst. 1789); een tweede druk hiervan, met het plan van den markies de la Fayette om zich naar Holland te begeven (Amst. 1790).
Hij huwde 24 November 1779 Johanna Hodshon, geb. omstreeks 1761, overl. 8 Oct. 1780. Het huwelijk was kinderloos.
Ramaer