[Lemke, Georgius]
LEMKE (Georgius), geb. 4 Apr. 1721 te Oldeholtpade, zoon van Hanzo Henricos Lemke, predikant aldaar, en Aletheia Schotanus à Sterringa, overl. 12 Febr. 1792, nalatende een weduwe met zes dochters. Hij liet zich 14 Nov. 1739 als student inschrijven aan de franeker hoogeschool, was predikant te Exmorra 1748-52, Cornjum 1752-54, St. Anna Parochie 1754-66 en Harlingen 1766-92. Hij wijdde aldaar 30 Apr. 1776 het nieuwe orgel in, dat gemaakt was door A. Hins te Groningen. Ook was hij wegens Friesland afgevaardigde naar 's Gravenhage tot de nieuwe psalmberijming. Van hem verscheen: Dissertatio sexta ad vaticinia Daniëlis de cornu parvo et uno ex eo nato, ejusque gestis (Fran. 1744). Hij vertaalde uit het Latijn een redevoering van prof. Petrus Conradi te Franeker, Over den verbaazenden voortgang van het door de apostels in de weereld gepredikt Evangelie als een ontwijfelbaar bewijs voor de waarheid van den Christel. godsdienst (1767) en ook verscheen in 1773 van hem een overzetting van prof. H. Venema's redevoeringen over Matth. 18-20. Verder gaf hij in het licht: Leerreede over Psalm 100:4 bij gelegenheid, dat de nieuwe psalmberijming ter openbaar en gebruike in de Herv. gemeenten van Friesland stond ingevoerd te worden (1775). Hij vervaardigde in 1747 een lijkdicht op den groninger student J.C. Balck en in 1750 op Anna Latané, echtgenoote van prof. D. Balck. De Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden bezit van hem in handschrift: Aanteekeningen uit Vollenhove's Poësy (volgens het Alphabet, eerst enkele, daarna samengestelde woorden) 60 bl. met Aanteekeningen, rakende de Excerpten uit Vollenhove, 8o.
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken.
Zie: Joh. Mecima, De doot in de pot of aanspraak aan drie Geref. predikanten, de heeren G. Lemke, Joh. v. Assen en A.R. Mentes (Harl. 1787); J. van Iperen. Kerkelijke Historie