[Langerak, Johan van (2)]
LANGERAK (Johan van) (2), ridder, heer van Langerak en Nijpoort (Nieuwpoort), geb. omstr. 1375, overleden tusschen 1433 en 1439, zoon van Gijsbrecht, zie hiervoor, en van Bertha van Bloys.
Op beloken Pinksteren 1400 werd hij door zijn neef, den heer van Arkel, beleend met half Nijpoort en met andere goederen, die zijn vader van dezen hield. Des anderen daags in Maart 1405 beleend met het huis Langerak; in 1409, bij transport van zijn zuster Johanna, met de tienden van Ammers. In 1409 wordt hij dijkgraaf van de Alblasserwaard genoemd, in 1410 drost van Altena. Van Mieris, IV, 232, zegt dat hem dit drossaardschap en rentmeesterschap met den kleinen tol te Woudrichem en de slotvoogdij van Loevestein 13 Mei 1413 door Willem van Beieren werd ‘bevolen’. Hij bezat met Arend van Leyenburg de heerlijkheden en goederen van Giessen in leen, die zij 25 Juli 1413 aan den hertog overgaven en die toen de heeren en ambachtsheeren in den Alblasserwaard, die den dijk hadden gemaakt, er mee beleende (v. Mieris, IV, 243). Den kleinen tol te Woudrichem bezat hij stellig nog 18 Oct. 1415, toen de andere tollen in het openbaar verpacht werden (a.v. 355, 356). Hij belooft 15 Aug. 1416 met andere edelen en steden van Zuid-Holland vrouwe Jacoba na den dood haars vaders als erfdochter en leenvervolgster te zullen ontvangen en huldigen (a.v. 384). Zij geeft hem 20 Juli 1417 namens haar het bestuur over de goederen van de heeren Jan en Willem van Egmond (a.v. 406). Ondergenoemde Gen. Her. Bl. deelen mee dat hij in 1418 tot kastelein vàn Loevestein werd aangesteld en dat hij daarover in 1419 verschil had met Jacob bastaard van de Leck. Men leze echter hierover wat van Mieris, IV, 480, 81, 516, 517, 559 meedeelt, waar Dirk van Heukelom als slotvoogd wordt genoemd, die verschil had met Philips bastaard van de Leck. In 1420 werd Johan van Langerak met Langenstein, met half Nieuwpoort en met de