Hij verkreeg in 1862 vergunning het beroep van landmeter uit te oefenen. In 1874 begon hij met hulp van de Nederlandsche handelmaatschappij een tabaksonderneming, waarbij hij 2/3 van de winst voor zich bedong, terwijl de factorij dier maatschappij te Batavia de consignatie zou hebben.
Hij bleef in de wetenschap en de techniek de grootste belangstelling koesteren. Hij toonde dit door het in het licht geven van onderstaande geschriften, die bewijs van zijn kunde geven: Gedachten over een regeling van het Indische muntstelsel (Batavia 1850): De l'irrigation, de son influence sur l'agriculture et des moyens d'y pourvoir, avec description d'une manière de barrer les eaux courantes en déversoir à chassis dormants, et d'en élever le niveau, applicable là où toute autre manière est impossible (Batavia 1851); Stof, kracht, leven en geest, eene bijdrage tot de ontwikkelingstheorie in Tijdschrift der natuurkundige vereeniging in Nederlandsch Indië, 7e deel (1854), blz. 401; Het particulier landbezit der Europeanen op Java, verdedigd tegen de beschuldigingen van den heer Mr. P. Mijer, en vergeleken met het landrentenstelsel in de gouvernementsresidentiën (Tiel 1862); Een havenplan voor Batavia in Bataviaasch handelsblad van 29 Aug. 1871.
Zooals reeds dl. VI, kol. 1162 gezegd is, is aan hem het eerste plan voor de haven van Tandjong-Priok te danken.
Hij huwde per procuratie te Tiel 9 Oct. 1844 Johanna Willemina van der Veen, gedoopt 17 Aug. 1809.
Ramaer