[Kodde, Jan van der (2)]
KODDE (Jan van der) (2), ter onderscheiding van zijn broeder (1) aangeduid als ‘de Jonge Jan’. Hij was ook een zoon van Jacob Willemsz van der Kodde (zie boven), en is overl. vermoedelijk vóór 1640. Hij woonde eerst te Rijnsburg, maar vestigde zich in 1619 te Oegstgeest. Hij ging in de samenkomsten, bijeengeroepen door zijn broeder Gijsbert van der Kodde (zie boven), geheel met dezen mede. Tegenover Paschier de Fijne (zie dl. VI, kol. 530-536) is hij niet van eigenzinnigheid en dweepzucht vrij te pleiten. Deze verhaalt dat hij er zich op beroemd had ‘dat hij den Heiligen Geest met sulck een kracht als de apostelen had ontvangen zoodat selfs het huys daarvan beweeghde’. Ja, hij eischte voor zich ten allen tijde de gelegenheid om uit te spreken wat de geest hem ingaf, maar zelfs zijn gemeente was ontstemd over dezen ongerijmden eisch. Zijn handelwijze in een samenkomst tegenover Paschier de Fijne zullen weinigen verdedigen. Zie voorts op Gijsbert van der Kodde.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 285-288; J.C. van Slee, De Rijnsburger Collegianten (Haarl. 1895), 22-30, 44, 50, 387, 435.
Knipscheer