[Kesler, Johannes Jacobus]
KESLER (Johannes Jacobus), of Kessler, geb. te Bremen 7 Juni 1716, overl. te Amsterdam 24 Febr. 1791. Zijn ouders waren Karolus Kessler en Tibetha Broyel. Hij werd hofprediker bij Johanna Charlotte markgravin van Brandenburg te Herford 17 Mei 1739; van 15 Sept. 1743 tot 1749 arbeidde hij te Steinfurt, waar hij sedert 9 Maart 1745 ook hoogleeraar was. Hij aanvaardde dit ambt met een Oratio de necessaria theologo tinguarum orientalium cognitione (Steinf. 1745). Op 12 Juni 1747 promoveerde hij te Groningen op een Disputatio theologica de promulgatione benedictionum et imprecationum e montibus Garizim et Ebal (Gron. 1747). Op 21 Sept. 1749 werd hij hoogduitsch predikant te Amsterdam. Over zijn geschriften tegen Hillebrand Janssonius, zie in dit deel in voce. Zijn eerste vrouw was Christina Magdalena Adriana Bucksulber; zijn tweede vrouw heette Sandrina Freers. Hij schreef nog eenige godgeleerde opstellen, waarvan wij noemen: Aanmerkingen over het vijfde hoofdst. des agtt. boeks der Joodsche oudheden.... (Amst. z.j.); Vervolg der aanmerkingen.... (1766); Aanmerkingen over de poorten der helle.... (1766); Aanmerkingen over Joh. 3:13 (1767).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Protest. Godgel. in Ned. IV, 737-739; R. Arrenberg, Naamrejister van nederduitsche boeken tot 1787, 275; Kerkelijk Handboek (1908) Bijl., 102.
Knipscheer