het ‘Zeepaard’ dat 24 stukken voerde. Met ditzelfde schip werd hij in het najaar van 1791 naar Tripolis gezonden, waar hij den consul Warnsveld in zijn ambt herstelde en verdere geschillen uit den weg hielp ruimen. Van 1792-93 kruiste hij in de Middell. Zee en werd in 1793 kolonel en kapitein-ter-zee. Toen in 1796 de nederlandsche vloot onder den schout-bij-nacht Lucas in de Saldanhabaai zonder slag of stoot in handen der Engelschen viel, werd een zeekrijgsraad benoemd, die deze gebeurtenis zou onderzoeken; tot de leden daarvan behoorde ook kolonel van Kerchem.
Hij werd later directeur der marine en commandant van Amsterdam, in welke hoedanigheid hij tot de beveiliging der stad meewerkte. Koning Lodewijk benoemde hem tot ridder in de Orde van de Unie. Uit den zeedienst getreden, woonde hij ambteloos te Maarssen op de buitenplaats ‘Spruytenburg’ die hij 9 Jan. 1827 voor ƒ 8100 verkocht aan Jan Hendrik Vreedenburgh, grondeigenaar te Maarssen; daarna woonde hij op ‘Richmond’ aldaar, waar hij twee jaar later overleed.
Hij huwde te Wassenaar 4 Aug. 1793 met Wilhelmina Lucretia Bloys van Treslong, geb. te 's Gravenhage 21 Jan. 1770, overl. te Maarsseveen 27 Mei 1825, dochter van den kolonel-ter-zee Cornelis Johan (2) (zie dl. VIII, kol. 129) en van diens tweede gade Johanna Isabella Calkoen. Uit dit huwelijk sproten één zoon en zes dochters. De zoon, Cornelis Johannes van Kerchem woonde als rentenier te Maarssen, was gehuwd met Anna Theodora Eduardina Boddens, doch stierf kinderloos in 1859. Een dochter huwde met Pierre Guy de Coral te Amsterdam, een andere met Balthasar Nolthenius, een derde met Mr. Diederik Reinhard Philip baron van Tuyll van Serooskerken.
Zie: de Jonge, Gesch. Ned. Zeewezen VI, st. I, 425; Gedenkschr. Kon. Orde der Unie, 45; Geneal. Herald. Bladen I, 308.
Regt