portretschilder (zeer typeerend zijn ook de handen der afgebeelde personen) en als schilder van stemmingen in het landschap. Hij is de schilder van het zielsleven der menschen, haast tot het sentimenteele neigend, een genre, dat door zijn landgenooten zelden beoefend is en niet in den hollandschen aard ligt, maar waarin I. het geniale bereikte. Van de weinige volgelingen, die hij had, heeft Vincent van Gogh misschien hem nog het beste begrepen, het zieleleven in I.'s kunst bewonderde hij zeer. Invloed heeft I. gehad op M. Liebermann; zijn eigenlijke leerlingen zijn: D.A.C. Artz en Ph. Sadée.
Wat betreft de ontwikkeling in zijn kunst (zie Knuttel in Thieme-Becker's Lexikon): geruimen tijd schilderde hij eerst historiestukken in den trant van Gallait, zooals De laatste brief van Oldenbarneveldt, de Prins van Oranje en Margaretha van Parma. Zij zijn vrij bont van kleur; hij werkte ook voor de Historische galerij van Mr. J. de Vos Jr. te Amsterdam, gedirigeerd door Jac. van Lennep. Het verblijf te Zandvoort deed hem andere onderwerpen kiezen en daarmee ging een geheel andere manier van schilderen gepaard. Als onderwerp waren het meest visschers en visschersvrouwen, landarbeiders buiten of in hun woning, aan zee of op het land, alles in grijze, grauwe tinten, waarbij vooral sterk het zieleleven dier menschen op den voorgrond treedt en dit is ten slotte het soort van werk geworden, waardoor I. beroemd werd. Typeerend is het transparante van de schilderijen en de dunne verfbehandeling in deze tweede periode. Een typisch motief is het uitzicht uit een interieur naar buiten. Tot zijn bekendste werken zijn o.a. te rekenen: Na den storm, het Breistertje, Adagio con espressione, Alleen op de Wereld, Langs velden en wegen, een Zoon van het oude volk, Vrouwen uit Katwijk, Visscherskinderen, Langs het Kerkhof, Ankerdragers, de Koster e.a. Gaarne schilderde I. ook figuren uit het Oude Testament, zooals Saul en David. Ook als portretschilder genoot I. een groote vermaardheid; het waren meestal familieleden, kunstenaars, geleerden, die hij weergaf; zijn zelfportretten, waarvan het laatste 1908 gedateerd is, zijn talrijk. In 1908 heeft I. nog weer eens zijn palet veranderd, zijn schilderijen worden helderder o.a. Jodenbruiloft in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zijn aquarellen - de aquarel is typeerend voor de haagsche school - hebben dezelfde eigenschappen als zijn schilderijen sedert de tweede periode: zijn figuren zijn omgeven door een diffuus licht en de omgeving, hetzij interieur of landschap, wordt gevormd door een wirwar van krassen, van bruine en rose vegen, van een vaag blauw, van een zilverig wit en zwart. Geestig zijn de portretten, die in deze techniek zijn tot stand gekomen. Een fraaie collectie aquarellen bezit de coll. Drucker-Fraser in het Rijksmuseum. I.'s laatste werk: moeder en dochter aan tafel, is een aquarel.
Zijn etsen dateeren van 1870 tot 1900. Men kent er 37 stuks, de meeste verschenen in tijdschriften en zij werden meest alle te Katwijk en Scheveningen gemaakt. De meeste geven composities weer, die ook van zijn schilderijen bekend zijn, eenige zijn zelfs direct naar schilderijen ontstaan; zij hebben alle een donkere omgeving als achtergrond. Van 1880 af kennen wij een reeks grootere etsen, meest figuren met lichten achtergrond, zij zijn schetsmatiger behandeld. J. Veth noemt Jos. Israels' etsen: ‘etserige etsjes’.
Zijn portret is in hout gesneden door Kersten en gelithografeerd door J. Veth en P. de Josselin de