[Imstenraedt, Jan Adolf baron van]
IMSTENRAEDT (Jan Adolf baron van), heer van Mheer, St. Martensvoeren en Aubel, overl. te Mheer 16 Apr. 1668, zoon van Winand en Mechtild van Bongard. Hij werd 16 Sept. 1623, mede namens zijn moeder, met de goederen genaamd Eysderbosch bij Moersel en St. Gertrude beleend. Den 22. Mrt. 1624 volgde de beleening met de hoeve van Overstrijthagen, terwijl hij den 26. Mrt. d.a.v. voor het leenhof van Daelhem de heerlijkheid Mheer, met hooge, middele en lage jurisdictie, rechten en gerechtigheden, verhief. Den 27. Aug. 1626 kocht hij ook de heerlijkheid St. Martensvoeren (waarmede hij 11 Jan. 1623 was beleend en welke afkomstig was van den heer van Gronsveld) voor 1300 gulden. Den 22. Mrt. 1629 werden het huis en de hoeve Imstenraedt, bij Heerlen gelegen, namens hem door Walter Boverot, scholtis te Mheer, voor het leenhof te Valkenburg (L.) verheven. Den 26. Juni 1638 kreeg hij van Justus Maximilianus, graaf van Bronckhorst tot Gronsveld de heerlijkheid Slenaken in pand voor de som van 1500 brabantsche gulden. Bij die gelegenheid werd aan den heer van Mheer toegestaan om voor Slenaken een eigen crimineele justitie op te richten, daar te voren de misdadigers op het grondgebied van Slenaken gevat, naar Gronsveld werden overgebracht, en daar veroordeeld en terechtgesteld. Den 3. Nov. 1658 werd de pandsom door den graaf van Bronckhorst afgelost. Den 16. Jan. 1644 deed koning Philips IV van Spanje uitspraak in een geschil gerezen tusschen den heer van Mheer en den drossaard van Daelhem, daar deze den jager van genoemden heer, welken hij met zijn valk, in zijn jachtgebied patrijzen vangende, aantrof, mishandeld had. De Koning besliste, dat het onwedersprekelijk was, volgens de blijde inkomsten van het land van Brabant en Overmaas, dat ieder vrij en vrank en ongehinderd door wien ook, volgens het gebruik haar met haar en pluim met pluim mocht vangen en