hem zelf naar Spanje zou voeren. De graaf verbleef daar van 1559 tot 1563, keerde toen als lid van den Raad van State naar de Nederlanden terug. Hij verbond zich met de edelen tegen Granvelle en was ook tegenwoordig bij de vergadering der edelen te Breda en te Hoogstraten, maar behoorde niet tot de onderteekenaars van het Verbond. Na het vertrek van Granvelle, nam hij wederom zitting in den Raad van State, waar hij de landvoogdes steeds aanspoorde tot gematigdheid; eveneens liet hij zich kennen als een voorstander van vrijheid van geweten en verzette hij zich tegen de invoering der Inquisitie. Toen in de stad Doornik, waar zijn broeder Floris heer van Montigny, die zich tijdelijk in Spanje bevond, met de landvoogdij was belast, de beeldenstorm begon te woeden, begaf hij zich met gevaar van zijn leven daarheen en wist te bewerken, dat de opstandelingen zich van alle baldadigheden onthielden en de wapenen nederlegden, onder voorwaarde, dat zij vrijheid zouden hebben om buiten de stad te bouwen. Het toestaan dezer voorwaarde haalde hem het ongenoegen der landvoogdes en vooral van den Koning op den hals. Dit alles gevoegd bij andere onaangenaamheden, deed hem besluiten, zich van al zijn bedieningen te ontdoen en zich op zijn kasteel te Weert te vestigen. Hij bevond zich te Brussel, toen Alva 22 Aug. 1567 deze stad binnentrok. Hij werd door den hertog met de grootste minzaamheid ontvangen, en den 9 Sept. van dat jaar ten eten genoodigd; deze liet hem echter na den maaltijd door Hiëronimo de Salinas, burchtvoogd van Portorole, gevangen nemen. Hij en de graaf van Egmond werden eerst te Brussel in afzonderlijke vertrekken opgesloten, daarna onder een aanzienlijke krijgsbedekking naar Gent gevoerd (23 Sept. 1567) en den 3den Juni 1568 naar Brussel teruggebracht. Hier werden 63 punten van beschuldiging tegen hem ingebracht en twee dagen daarna het doodvonnis aan hem voltrokken. Zijn stoffelijk overschot werd in de
kerk van Weert ter aarde besteld, waar zijn graf 5 Nov. 1839 op last van den weertschen kerkeraad werd geopend en onderzocht. Den 9. Juli 1841 werd op kosten en op last van koning Willem I op zijn graf een nieuwe lijksteen geplaatst. Hij was volgens huwelijksvoorwaarden van 22 Jan. 1546 gehuwd met Walburgis van Nieuwenaer, overl. 25 Mei 1600, dochter van Willem en van Anna van Wied, welk huwelijk kinderloos bleef. Zijn echtgenoote, die een overtuigde Calviniste was, liet in 1566 bij afwezigheid van haar gemaal oogluikend toe, dat te Weert tweemaal werd gebeeldstormd.
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken, S. de Passe, P. de Jode Jr., J.W. Kaiser e.a., afgebeeld in het Recueil d'Arras nr. 421.
Zie: Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg VIII (1871), 56-63, 81-86 en de daar aangehaalde bronnen. Eveneens Publ. de la soc. hist. et arch. dans le duché de Limbourg XXIX (1892), 133-137, 164, 166, 222-224, 229-233; zijn testament, 139-143; over zijn grafschrift ook Limburg's Jaarboek XXIV, 1-2 (1918), 39; de Nerée tot Babberich, Horn in Limburg's Jaarboek XXX, 1-2 (1924), 59-60; W. Lenaers en H. Roumen, Het kasteel en de Heeren van Weert in de Nedermaas (Sept. 1927), 22-23; M.J. Wolters, Notice historique sur l'ancien comté de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich (Gand 1850), 80-102, waar tegenover blz. 80 zijn portret staat afgebeeld; Albert Bloemarts, Notice sur l'enterrement et le tombeau du comte de Horn à Weert in Annales de la soc. hist. et arch. à Maestricht I (1854-1855), 135-138.
Verzijl