Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 362]
| |
denheid van zichzelf en zijn gemeente waargenomen tot 30 Sept. 1705, toen zijn diensttijd om was. Hij bleef echter voorloopig nog te Smyrna, ook nadat 1 Juni 1706 zijn opvolger aangekomen was. In zijn ambtstijd, en wel van 25 Juni 1704 tot 11 Jan. 1705, had Heyman een studiereis gemaakt naar Egypte, Palestina en Syrië. Ten gevolge van zijn kennis hierdoor opgedaan en zijn studie van de oostersche talen kwam hij weldra in een reuk van groote geleerdheid te staan. Curatoren van de leidsche universiteit meenden dat zij, door hem tot hoogleeraar te benoemen, een ‘favorabele occasie’ zouden vinden om de oostersche handschriften, waaraan Leiden, dank zij Scaliger en Golius, en vooral dank zy Warner, zoo rijk was, te doen vertalen en uitgeven. In 1707 stelden zij zich met Heyman in verbinding; hij ontving de toezegging dat hij na twee jaar, waarin hij zich verder in de oostersche talen zou bekwamen, tot hoogleeraar in dat studievak zou worden aangesteld. In deze twee jaren heeft hij een studiereis ondernomen, die, te zamen met zijn vorige reis en met die van den heer van Egmond van den Nijenburg, beschreven is door zijn neef J.W. Heyman (uitgeg. te Leiden in 1757). Einde 1709 kwam hij in Holland aan en Maart 1710 aanvaardde hij zijn professoraat met een Oratio inauguralis de commendando studio linguarum Orientalium. Aan de hooge verwachtingen, die men van hem had, heeft Heyman blijkbaar niet beantwoord. Wel heeft hij het een en ander in handschrift nagelaten, waaronder een catalogus van de oostersche handschriften te Leiden. Als philoloog wordt hij zeer in de schaduw gesteld, wanneer men hem vergelijkt met zijn jongeren tijdgenoot, den beroemden Albert Schultens, die in 1729, dus nog acht jaren vóór Heyman's dood, zijn intrede aan de leidsche hoogeschool deed. Zijn portret is gegraveerd door een onbekend kunstenaar en gelithografeerd door L. Springer naar een schilderij van J.F. de la Court, dat zich in de universiteit te Leiden bevindt. Zie: J.W. Samberg, De Hollandsche Gereformeerde Gemeente te Smirna (1928), 111 vlg.; J. Nat, De studie van de Oostersche talen in Nederland in de 18e en de 19e eeuw (1929), 23 v. Nat |
|