Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9

[Heuvel, Mr. Petrus van den]

HEUVEL (Mr. Petrus van den), geb. te Uden 22 Febr. 1812, overl. te Woensel (thans gemeente Eindhoven) 7 Juni 1898, was de zoon van Arnoldus van den Heuvel en Maria Verhoeven.

Daar er te Uden een latijnsche school was, hoewel die weinig leerlingen telde, kreeg hij daar zijn opleiding en kwam hij, hoewel wat laat, aan de hoogeschool te Leiden, waar hij 26 Oct. 1836 als student werd ingeschreven en waar hij 18 Juni 1841 op stellingen in de rechten promoveerde.

Hij zette zich te Uden als advocaat neder, werd 17 Sept, 1850 in het kiesdistrict Grave tot lid van de Provinciale staten van Noord-Brabant gekozen.

In 1852 verhuisde hij naar Eindhoven en zette hij zich daar als advocaat neder. Hij werd reeds 17 Mei 1853 tot lid der Tweede Kamer voor het district Eindhoven gekozen.

Op 20 Mrt. 1854 werd hij benoemd tot rechter in de arrondissements-rechtbank te Eindhoven en hij achtte het toen gewenscht, ten einde zich in dit ambt in te werken, ontslag als Kamerlid te nemen.

Op 13 Dec. 1857 werd hij met ingang van 1 Jan. 1858 benoemd tot schoolopziener.

Bij een vacature in hetzelfde district, in het laatst van 1863 ontstaan, was hij tegenover zijn ambtgenoot Smitz candidaat van de meer vooruitstrevende liberale partij, hoewel beiden goed roomsch waren. De strijd was hevig en na de stemopneming bij de herstemming liet een der stemopnemers zich uit: Smitz heeft geen enkele stem uit Gemert. De stembussen bleven den nacht over in het gemeentehuis en er werd gezegd, dat daar des nachts door een smid de bodem uit de stembus verwijderd, daarna de briefjes zooveel gewenscht door andere vervangen en daarna de bodem weder aan de bus vastgesoldeerd werd. Een groot aantal kiezers uit Gemert adresseerden nu aan de Tweede Kamer met verzoek, een

[p. 361]

onderzoek naar den inhoud der stembriefjes te doen. Daarover zeide het lid de Poorter, dat het onmogelijk was, dat in Noord-Brabant iets zoo slechts geschiedde en daarop werd van den Heuvel zonder stemming toegelaten.

Van den Heuvel was bij belangrijke beslissingen dikwijls afwezig. Zoo bij de motie Keuchenius (dl. I, kol. 1246), van welker aanneming de eerste, zoo bij de stemming over de staatsbegrooting van Buitenlandsche zaken voor 1868 op 26 Nov. 1867, van welker verwerping de tweede ontbinding der Tweede Kamer door het kabinet van Zuylen-Heemskerk het gevolg was. Dit was de reden, dat bij de stemming op 22 Jan. 1868 ingevolge laatstgenoemde ontbinding van den Heuvel, hoewel met kleine meerderheid, door Smitz vervangen werd.

Daar hij evenwel langzamerhand geheel naar den clericalen kant gegaan was, werd door de leiders genade over hem geoefend en werd hij 13 Juni 1871 in het district Boksmeer ter vervanging van Kerstens, die dezelfde evolutie had doorgemaakt, tot Kamerlid gekozen.

Toen de oude dag naderde, was het met zijn instemming, dat hij bij de nieuwe samenstelling der rechtbanken op 1 Mei 1877 niet weder tot rechter te Eindhoven benoemd werd. Ongeveer terzelfder tijd werd hij 8 Mei 1877 in het district Eindhoven tot lid der Staten van Noord-Brabant en in de eerste zitting op 4 Juli d.a.v. tot lid van Gedeputeerde staten gekozen. Hij nam na 1 Oct. 1877 ontslag als Kamerlid.

Hij nam in Juli 1890 wegens zijn hoogen leeftijd ontslag als lid der Staten en dus hield ook zijn lidmaatschap van Gedeputeerden op.

Hij huwde 12 Febr. 1844 Maria Allegonda van den Broek, geb. 5 Juli 1812, bij wie hij een zoon en 3 dochters had.

Ramaer