van 23 Nov. 1819 tot een der drie burgemeesters dier stad.
In de Tweede Kamer heeft hij zich met vrucht verzet tegen een dubbel scheepvaartrecht op de Maas. Bij zijn periodieke aftreding als Kamerlid tegen Oct. 1820, verzocht hij niet voor een herkiezing in aanmerking te komen. Het is wel merkwaardig, dat hij ook nu als reden zijn gebrekkige kennis der nederlandsche taal opgaf. Dat hij zich de moeite niet gegeven had, haar in de 25 jaren, dat hij hier verblijf gehouden had, te leeren, is wel een bewijs hoe men die taal als minderwaardig beschouwde. Op 7 Juli werd hij vervangen.
Een wet van 27 Febr. 1815 had voor liet toenmalige souvereine vorstendom, waartoe ook de voormalige generaliteitslanden behoorden, de invoering van schutterijen in de steden bevolen. De organisatie daarvan werd in 1820 ter hand genomen en kwam overal elders, ook te Venlo, ongestoord tot stand, maar Hennequin en 9 raadsleden van Maastricht verzetten zich tegen de invoering, omdat Maastricht vóór 1794 twee heeren, die elk de helft van het bestuur benoemden, had, namelijk de staten der vereenigde Nederlanden en den prins-bisschop van Luik. Dus hadden de noordelijke provinciën in 1815 geen recht gehad, wetten voor Maastricht te maken. Daarbij werd vergeten, dat die provinciën weder waren opgestaan, geheel zooals zij voor den vrede van 's Gravenhage van Mei 1795 geweest waren, terwijl het bisdom Luik opgeheven was en bleef. Op 10 Mrt. 1821 werden Hennequin als burgemeester en de overigen als raadslid afgezet, maar het proces werd alleen tegen Hennequin gevoerd omdat men hem als den auctor intellectualis van het verzet beschouwde. Het werd voor het hoog gerechtshof te Luik gevoerd en bij de twee maastrichtsche advocaten, die hem verdedigden, voegde zich zijn vriend Surlet de Chokier, die wel geen praktiseerend advocaat maar toch licencié in de rechten was en een welsprekend pleidooi voor hem hield. Het gevolg was, dat Hennequin 10 Juli 1821 werd vrijgesproken. Hij nam nu ontslag als burgemeester en lid van den raad, maar werd 2 Oct. 1827 opnieuw in laatstgenoemde betrekking gekozen.
Op 1 Juni 1829 kozen de eigenerfden van het district Eisden op den linkeroever der Maas, dus in het tegenwoordige België gelegen, hem opnieuw tot lid der limburgsche Staten.
Toen de brusselsche opstand begon, was Hennequin een der hevigste voorstanders daarvan. Hij werd door het voorloopig bewind op 13 Oct. 1830 tot burgemeester van Maastricht benoemd, maar deze benoeming had geen gevolg, daar die vesting in de macht van Nederland bleef.
Bij de verkiezingen der leden van het Nationaal Congres werd Hennequin op 10 Nov. 1830 in het kiesdistrict Maastricht tot lid gekozen. De kiezers hadden zich, voor zoover zij rechts van de Maas woonden, te Valkenburg en, voor zoover zij links van die rivier woonden, te Tongeren voor de verkiezing vereenigd; die van Maastricht en St. Pieter namen aan de verkiezing geen deel.
Hennequin stemde op 24 Nov. 1830 voor de uitsluiting van het huis Nassau van den belgischen troon en heeft, nadat de koning van Frankrijk de kroon voor zijn tweeden zoon had geweigerd, veel bijgedragen tot de verkiezing op 24 Febr. 1831 van zijn vriend Surlet de Chokier tot regent. Deze benoemde hem 2 Apr. 1831 tot gouverneur van Limburg, waartoe Maastricht en St. Pieter niet behoorden. Hij nam toen ontslag als lid van het Congres en ging te Hasselt wonen. Op 3 Oct. 1831 werd hij tot lid van den Senaat gekozen, maar 26