[Hengst, Mr. Johannes Baptista Josephus]
HENGST (Mr. Johannes Baptista Josephus), geb. te Boksmeer 23 Juni 1817, overl. aldaar 23 Mrt. 1892, was de zoon van Joannes Antonius Petrus Hengst en Maria Agatha Hoctin.
Hij werd te Leiden als student ingeschreven 12 Apr. 1836 en promoveerde aldaar 11 Mrt. 1839 op een dissertatie De advocatis.
Hij werd bij Koninklijk besluit van 27 September 1842 benoemd tot burgemeester van Beugen en Rijkevoort, en 26 Jan. 1844 tevens tot burgemeester van Boksmeer.
Op 27 Nov. 1848 werd hij in het kiesdistrict Grave tot lid der Tweede Kamer gekozen. Hij was in dezen tijd een warm liberaal. Bij de nieuwe verdeeling der kiesdistricten ingevolge de kieswet werd hij na de ontbinding op 10 Sept. 1850 tot lid voor het district Boksmeer gekozen. Hij trad weinig op den voorgrond, maar was toch als een der bekwame leden bekend, hoewel hem wel eens verwardheid verweten werd.
Op 17 Apr. 1857 werd hij op zijn verzoek eervol ontslagen als burgemeester van Beugen en Rijkevoort. Bij zijn periodieke aftreding tegen Sept. 1860 verzocht hij niet meer voor Kamerlid in aanmerking te komen en werd hij 12 Juni vervangen Een jaar later had hij berouw over zijn aftreden, want hij liet zich toen een candidatuur in het district Roermond aanleunen, doch werd niet gekozen. Door den invloed van zijn zwager Sassen werd hij 19 Mei 1863 gekozen tot lid van de Eerste Kamer. Hij stemde, evenals de andere liberaalkatholieke leden der Eerste Kamer, op 15 Sept. 1870 tegen het wetsontwerp tot afschaffing der doodstraf. Dit redde twee hunner in 1871 niet van niet-herkiezing, maar in 1874, toen hij aan de beurt van aftreding was, was de toestand veranderd. Hengst had zich op 1 Apr. 1872 onthouden van het uitsteken der vlag ter eere van de 300-jarige herdenking van de inneming van den Briel, en ook verder trad hij steeds als clericaal op, waarvan het gevolg was, dat hij geregeld herkozen werd.
Op 7 Dec. 1872 werd een zijner zonen, candidaatnotaris te Wamel, benoemd tot notaris te Millin-