[Heemskerck, Mr. Coenraad graaf des H.R. Rijks van]
HEEMSKERCK (Mr. Coenraad graaf des H.R. Rijks van), heer van Achttienhoven, geb. te 's Gravenhage, ged. in de Kloosterkerk 12 Dec. 1646, overl. te 's Gravenhage 23 Juli 1702, zoon van Mr. Johan, raadsheer in den Hoogen Raad, en van Alida van Beuningen.
Als vrijwilliger met op eigen kosten uitgeruste manschappen, ten getale van 50, nam hij in het jaar 1672 dienst op de vloot onder de Ruyter, werd op het schip van den admiraal van Gendt geplaatst en maakte den zeeslag van Solesbay mede. Hij werd in 1672 secretaris van Amsterdam, in 1673 pensionaris, gezant naar Weenen in 1673, naar Spanje in 1675 en in 1679 lid van gecommitteerde raden van Holland en W. Friesland. Als zoodanig gaf hij de regeering van Amsterdam kennis van het voorstel van prins Willem III om Naarden te versterken. Hij werd daardoor in de onaangenaamheden hierover met de stad Amsterdam betrokken, maar daar de regeering hem de hand boven het hoofd hield liep de zaak zonder verdere gevolgen voor hem af. In 1680 opnieuw naar het hot van Madrid gezonden, legde hij de geschillen bij, die tusschen dit hof en den keurvorst van Brandenburg waren ontstaan, en bleef aldaar tot 1686. In 1689, als gezant naar de stad Hamburg, wist hij door zijn tusschenkomst de moeilijkheden tusschen den koning van Denemarken en den hertog van Holstein te vereffenen, welke noordelijk Europa met een nieuwen oorlog bedreigden. Hij keerde daarop naar Madrid terug, waar hij tot 1690 verbleef en toen als ambassadeur door Arnoud van Citters werd vervangen. Heemskerck zelf werd naar Weenen gezonden om zijn bemiddeling tusschen den Keizer en den sultan van Turkije aan te bieden. Hij bleef tot Sept. 1692 aan het weensche hof en vertrok toen op last der Staten naar Turkije, waar hij eerst te Belgrado en daarna te Adrianopel zijn pogingen voortzette doch niet in zijn opdracht kon slagen. Wel kon hij, te Weenen teruggekeerd, een verdrag van koophandel sluiten, maar dit verkreeg door den oorlog geen effect. De duitsche keizer Leopold was hem persoonlijk zeer genegen; hij verhief van H. en zijn nakomelingen in den rijksgravenstand, bij diploma van 12 Dec. 1697. Doch uit bescheidenheid maakte v.H. geen gebruik van den titel. In 1689 werd hij als gezant naar Frankrijk gezonden (over de
ontvangst van zijn echtgenoote aan het fransche hof vindt men een omstandig verhaal in de Amsterd. Courant Oct. 1689); de netelige kwesties wegens het spaansche successierecht gerezen maakten zijn taak aldaar niet gemakkelijk en toen Lodewijk XIV onomwonden te kennen gaf dat hij (na den dood van Jacobus II) den prins van Wales, pretendent, als koning van Engeland erkende, zag hij zich genoodzaakt Parijs te verlaten, na schriftelijk van den vorst te hebben afscheid genomen.