kantongerecht te Loenen. Daarna volgden zijn benoemingen 15 Juni 1854 tot kantonrechter te Schiedam en 19 Oct. 1862 tot rechter in de arrondissements-rechtbank te Rotterdam. Eindelijk werd hij 15 Mrt. 1871 tot kantonrechter te 's Gravenhage benoemd. Dit was een zeer belangrijke betrekking, daar te 's Gravenhage slechts één ambtenaar van die soort was en elders een somtijds 10 maal kleiner getal zielen door zijn ambtgenooten berecht werden.
Hij vond tijd, toen hij 15 Juni 1886 in het kiesdistrict 's Gravenhage tot lid der Tweede Kamer gekozen werd, dit bij zijn rechterlijk ambt waar te nemen.
Hij huwde 12 Juli 1855 Henrietta Jacoba van Veeren, geb. 2 Juli 1818.
Hij schreef: De wet van 29 Juni 1851 (Staatsbl. No. 85) regelende de samenstelling, inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturen, uit regterlijke uitspraken en administratieve beslissingen toegelicht, (Schied. 1862); De wet tot vaststelling der bepalingen voor het geval van wanbetaling van boeten in strafzaken van 22 Apr. 1864 (Staatsbl. No. 29), hare geschiedenis en beginselen (Schied. 1864); De burgemeester hulpofficier van justitie, een handleiding bij de toepassing der daarop betrekkelijke artikelen van het wetboek van strafvordering (Schied. 1855, 2e en 3e dr. ald., 1886, 5e, geheel door jhr. Mr. W.E.T.M. van der Does de Willebois herziene druk, Heugden 1908).
Ramaer