maar het gelukte niet de hoofden gevangen te nemen.
In het begin van 1827 vertrok hij tot herstel zijner geschokte gezondheid naar Batavia. Op 20 Dec. 1826 werd hij tot luitenant-generaal bevorderd en tegelijk bepaald, dat hij naar het moederland zou terugkeeren, maar toen dit bericht te Batavia aankwam, werd aan de laatstgenoemde bepaling geen gevolg gegeven. Van Geen keerde in Aug. naar het oorlogsterrein terug, waar hij nu het opperbevel voerde, maar op 13 Maart 1828 gaf hij dit aan den generaal de Kock over en 24 Juni scheepte hij zich in naar Nederland, waar hij 1 Nov. aankwam. Op 20 Febr. 1829 werd hij benoemd tot bevelhebber in het 6e commando ter standplaats Namen. Kort te voren was hij tot commandeur der Willemsorde benoemd.
Na den belgischen opstand, toen bijna alle soldaten van het namensche garnizoen langzamerhand overliepen, trok hij zich met de aan Nederland trouwen op de citadel terug. Hij hield zich daar staande tot 5 Oct. 1830 en trok toen met 250 van de 4000 man naar Antwerpen. Op 23 Oct. bereikte hem aldaar een voorstel van den overgeloopen generaal Nypels om zijn voorbeeld te volgen en, daar hij toch Belg was, de belgische zijde te kiezen. Dit schrijven werd niet door hem beantwoord.
Op 26 Oct. werd hem het bevel over alle uit België teruggetrokken troepen opgedragen. Hij vestigde zijn hoofdkwartier te Ginneken en kort daarna te Breda. Op 23 Mrt. 1831 gaf hij dit bevel aan prins Frederik over. Hij werd kort daarna hoofd van de 1e divisie, die in Noord-Brabant het meest westelijk gelegerd was. In den Tiendaagschen veldtocht van 2 tot 12 Aug. 1831 trok hij over Baarle-Nassau en Turnhout naar Diest en vervolgens naar Bautersem, steeds zijdelings bestookt door het leger van Niellon. Vooral bij St. Joris Winge en Bautersem zijn zware gevechten geleverd. Met den Prins van Oranje trok hij op 12 Aug. Leuven binnen, maar ten gevolge van de huıp van het fransche leger werd door Willem I besloten, de vijandelijkheden te staken, zoodat het nederlandsche leger 14 Aug. den terugtocht begon.
Van Geen vestigde zich als commandant der 1e divisie weder te Breda en bleef dit totdat hij 1 Jan. 1841 gepensionneerd werd. Hij vestigde zich op een door hem aangekochte buitenplaats Veldzicht onder Rijswijk (Zuid-Holland). Op 23 Mrt. 1845 werd hij tot generaal benoemd.
In 1831 werd hij in den adelstand verheven met den titel baron bij eerstgeboorte.
Hij huwde 14 Nov. 1795 Anthonetta van Meeteren, dochter van den deken van het koopmansgild te Dordrecht, geb. 1 Jan. 1776, overl. 14 Mrt. 1863. Bij haar had hij 4 zonen, die allen militair werden en van wie 2 onder hem in Indië gediend hebben, en een dochter. Een der beide laatstgenoemde zonen is in Indië tot generaal-majoor opgeklommen.
Zijn portret is gegraveerd door F.B. Waanders en gelithografeerd door H.C.v.d. Houten, J.H. Hoffmeister, Steuerwald, A. Verhoesen, L.H. de Fontenay en een onbekend kunstenaar.
Zie: F.M.L. van Geen, De generaal van Geen ('s Gravenh. 1910).
Ramaer