[Diephuis, Mr. Gerhardus]
DIEPHUIS (Mr. Gerhardus), geb. 6 Febr. 1817 te Farmsum, gemeente Delfzijl, overl. te Groningen 4 Nov. 1892, was de zoon van Marcus Cornelius Diephuis, koopman, en Cornelia Palmer.
Hij werd te Groningen als student ingeschreven 11 Sept. 1832 en promoveerde aldaar 1 Juli 1840 in de rechten op een dissertatie De matrimonio. Op 1 Juni 1842 werd hij opnieuw ingeschreven als student en nu promoveerde hij, ditmaal in de letteren, op 25 d.a.v. op een dissertatie De jure et ratione divortiorum apud antiquissimos Romanos. Hij werd op 1 Oct. 1844 tot rechter te Winschoten benoemd; op 15 Febr. 1848 tot schoolopziener.
In het kiesdistrict Winschoten werd hij 16 Sept. 1850 tot lid der Provinciale staten van Groningen gekozen. Op 12 Dec. 1855 werd hij benoemd tot raadsheer in het provinciaal gerechtshof van Groningen en nam toen ontslag als lid der Staten.
Op 16 Dec. 1857 werd hij met ingang van 1 Jan. 1858 benoemd tot inspecteur van het lager onderwijs in de provincie Groningen. Hierdoor verviel zijn schoolopzienerschap en moest hij ook ontslag als raadsheer verzoeken, dat hem 20 Jan. 1858 verleend werd. Ook in dit ambt bleef hij niet lang; eindelijk bereikte hij zijn bestemming door de benoeming op 6 Juli 1859 met ingang van 1 Sept. d.a.v. tot hoogleeraar aan de groningsche universiteit. Verschil met zijn ambtgenooten was aan de aanneming van dit ambt niet vreemd. Zijn inaugureele rede hield hij 22 Sept. 1859, zij was getiteld Over de wetenschap des regts in betrekking tot de wetgeving. Hij doceerde het burgerlijk recht, het handelsrecht en de burgerlijke rechtsvordering. In ditzelfde jaar werd hij tot lid van den gemeenteraad van Groningen gekozen, maar hij nam deze benoeming niet aan.
Sedert 1845 was hij met Mr. A. Oudeman redacteur van het tijdschrift Opmerkingen en mededeelingen betrekkelijk Nederlandsch regt. Van 1868 tot 1876 redigeerde hij met denzelfde het Tijdschrift voor het Nederlandsch regt.
Zelden is door één geleerde zooveel geschreven. Hoewel men hulde bracht aan Diephuis' groote geleerdheid, werd door Mr. S.M.S. Modderman, wethouder van Groningen, opgemerkt, dat zijn laatste pennevruchten meer in de breedte dan in de diepte gingen, waarom hij schertsend voorstelde, den hoogleeraar voortaan Breedhuis te noemen.
Hij werd 28 Febr. 1880 lid eener Staatscommissie tot herziening van het burgerlijk wetboek, maar wegens de drukke werkzaamheden voor een tweede uitgaaf van een zijner standaardwerken werd hij op zijn verzoek 3 Mrt. 1887 daarvan ontheven. Op 23 Juli 1887 bij het bereiken van den 70-jarigen leeftijd werd hij met ingang van 20 Sept. d.a.v. op zijn verzoek als hoogleeraar eervol ontslagen.
Hij werd lid van het Provinciaal utrechtsch