[Cuyck, Wenemar heer van]
CUYCK (Wenemar heer van), overl. in 1390, zoon van Jan (2) (die voorgaat) en van Catharina Berthout. Hij had omstreeks 1352 de heerlijkheden Malsen en Meteren bekomen. Den 6. Jan. 1377 was hij één dergenen, die voorkomen in den landvrede tusschen den hertog van Gelder en de edelen en steden van dat hertogdom; den 4. Maart 1383 verkocht hij de ‘gruytstat’ te Grave aan Hendrik van Wisschel; den 25. April 1383 sloot hij een overeenkomst met den heer van Zevenborn en Cranendonck aangaande hun keurmeedige en hoorige lieden te Cuyk, Bogen (Beugen) en Wanrode. Den 24. Dec. 1387 werd er een bestand gesloten tusschen Joanna hertogin van Brabant en Willem hertog van Gelder, waarbij Wenemar heer van Cuyk en Jan (5), zijn zoon, mede begrepen waren, eveneens onder den zoen van 12 Oct. 1388 tusschen genoemde hertogin en hertog. Hij kwam in onmin met zijn zoon Jan, die een dochter van den hertog van Gelder had gehuwd. Jan trok tegen zijn vader op, zette hem te Nijmegen gevangen en maakte Grave en Cuyk tot een leen van Gelderland. Hiermede nam de hertog van Brabant echter geen genoegen; deze deed een inval in het land van Cuyk en sloeg het beleg voor Grave. Maar terwijl zijn soldaten het land afstroopten, verscheen onverwachts Willem van Gulik met een legertje van 500 man en overviel den vijand, op wien hij een volkomen overwinning behaalde. Wenemar, die in 1390 overleden was, liet bij zijn echtgenoote Aleida van Haeften drie kinderen na: Jan (5), zijn opvolger, en twee dochters, beiden Johanna genaamd, waarvan de eerste als opvolgster van haar broeder 15 Dec. 1500 de heerlijkheid Cuyk met de stad Grave aan Gelder overdroeg, en de laatste gehuwd was met Herbert van Heukelom, heer van Ackooi.
Zie: Jan Wap, Geschiedenis van het land en der herren van Cuyk (Utrecht 1858), 139-149, 248, 262; J.T., Uit de geschiedenis van het land van Cuyk in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 18 Mei 1927.
Verzijl