[Cuyck, Hendrik heer van (3)]
CUYCK (Hendrik heer van) (3), overl. in 1265, zoon van Albertus (die voorgaat). Veel is over hem niet bekend. In 1244 is hij getuige van keizer Otto IV en eveneens den 12. Juli 1233 van graaf Otto III van Gelder, toen deze een privilegiebrief aan de stad Arnhem verleende. Den 1. Mei 1234 komt hij met zijn broeder Renerus als getuige voor van ridder Gilbertus van Tilburg, bij een schenking aan het klooster St. Geertruid te Leuven; eveneens wordt hij met zijn broeder den 27. Mei 1235 borg genoemd in een verdrag wegens den lijftocht van Mathilde van Brabant, gravin van Holland en den 25. April 1242 is hij met zijn broeder getuige van Dirk graaf van Cleef. Den 20. Juli 1251 staat hij aan de kasteleine van Leiden die goederen af, welke zij vroeger van hem ter leen hield. De naam zijner echtgenoote is niet bekend. Hij liet een zoon na: Jan I (vgl. dl. VIII, kol. 351).
Zie: Jan Wap, Geschiedenis van het land en der heeren van Cuyk (Utrecht 1858), 251.
Verzijl