[Cuyck, Hendrik heer van (2)]
CUYCK (Hendrik heer van) (2), overl. in 1204, zoon van Herman (2) (die volgt). Hij komt als burggraaf van Utrecht in 1170 als getuige voor van Godfried, bisschop van Utrecht, en in 1171 te Aken als getuige van keizer Frederik Barbarossa, bij de bevestiging eener schenking door Godfried III hertog van Brabant aan den bisschop Rudolf van Luik. In 1172 stond hij de voogdij over de kerkelijke goederen af, en in 1176 bleef hij borg voor Godfried, bisschop van Utrecht, bij de schenking der beusichemsche goederen aan de St. Janskerk te Utrecht. In 1180 was hij getuige van keizer Frederik toen deze Philippus van Heinsberg en zijn opvolgers met de helft van het hertogdom Westphalen beleende. Omstreeks 1182 was hij getuige bij de leenopdracht van het kasteel van Breda, door Godefridus heer van Schoten aan Hendrik I hertog van Brabant; in 1196 was hij met zijn zoon Albertus getuige bij een schenking door Albert van Dinter aan het klooster Bern; ook was hij in 1198 op den rijksdag tegenwoordig bij de verkiezing van keizer Otto IV; in 1203 bezegelde hij met zijn zoon Albertus de voorwaarden tot ontslag uit de gevangenis van Otto graaf van Gelder. Hij was gehuwd met Sophia van Rhenen, zoogenaamde erfdochter van Herpen, die hem drie kinderen schonk: Godefridus, vermeld met zijn vader in 1178 en 1192, overl. vóór 1204; Albertus (die voorgaat) en Aleidis, gehuwd met Hugo van Voorn (overl. in 1248).
Zie: Jan Wap, Geschiedenis van het land en der heeren van Cuyk (Utrecht 1858), 48-53, 250; J.T., Uit de geschiedenis van het land van Cuyk in Nieuwe Venlosche Courant d.d. 5 April 1927.
Verzijl