zelf werd slotvoogd en dijkgraaf van Medemblik, blijkens benoeming van 12 Mrt 1413 (1414) (van Mieris, IV, 280). Behalve de aanstelling en beëediging van heemraden, schout en gerecht, ontving hij de tienden, Bennemeer, de visscherij in de grachten van het kasteel, de zwanen en de hofweide. Of men meer vertrouwen stelde in Daniël als civiel, dan als militair gezaghebber, is ons onbekend. Maar zeker is dat hij alreeds een maand later van zijn ambt, althans van de slotvoogdij, ontheven werd. Deze laatste werd 14 April geschonken aan Dirk van Santhorst, echtgenoot van des hertogen bastaardzuster Margaretha, en deze zou in het ambt blijven, zoolang Margaretha leefde (v. Mieris, IV, 283). Dat aan Dirk ook het baljuwschap van M. werd geschonken, blijkt niet, óók niet hoe dit voor Daniël verloren ging. Negen jaar later kwam het nog ter sprake, want in 1423 bekende Jan van Beieren aan Daniël de 80 vranckrijkse cronen schuldig te zijn, die zijn broeder Willem op het baljuwschap had bewezen (Rijksarchief).
In 1415 komt Daniël voor als heemraad van Schieland (v. Leeuwen, Bat. Ill., 1509) en 11 Januari 1417 (1418) werd hij door Jacoba van Beieren opnieuw als baljuw van Rotterdam aangesteld (v. Mieris, IV, 449 en Wapenheraut XI, 107) met bevoegdheid, zoowel burgemeesters en schepenen als den schout te benoemen. Hij zou ⅕ van de boeten genieten en, zoo hij voor zaken in dienst der hertogin op reis moest, 12 schellingen daags. Deze aanstelling werd nog gevolgd door de opdracht aan hem (en aan Floris van Kijfhoek) van het kapiteinschap van Rotterdam, op 14 Febr. d.a.v. (Wapenheraut XI, 107), doch dit laatste ambt werd reeds 18 Mei 1418 aan anderen gegeven (a.v., 109) Mogelijk dat uit het voorgaande de meening van de oude schrijvers is ontstaan dat de heeren van Cralingen rechtsgebied binnen Rotterdam hadden.
Bij het begin der verwikkelingen tusschen Jacoba en Jan van Beieren was het voor Daniël een drukke tijd. Op last van heer Hendrik van de Lecke en ‘andere hoiftheren’ te Rotterdam, had hij voor reizen, bodeloonen en andere onkos ten 28 pond 3 sc. 2 den. gemaakt, die hem door den thesaurier werden vergoed (Kron. Hist. Gen. 1852, p. 390). Hij werd 29 April 1418 naar den Haag ontboden om daar met Jacoba of met den thesaurier te spreken (Kroniek a.v., 406) en ontving 30 Mei met tal van andere edelen bevelen omtrent den voorgenomen aanslag op Dordrecht (Kroniek a.v., 414). Nadat 10 Oct. 1418 Rotterdam door Jan van Beieren bij verrassing was ingenomen en 13 Febr. 1419 de zoen tusschen dezen en Jacoba werd gesloten, werd Rotterdam opnieuw aan Daniël toegewezen. Hij, tevoren schijnbaar aan Jacoba verknocht, schaart zich van nu af aan de zijde van haar tegenstander. Hij behoort onder ‘de lieve maghen, raden, amptluden en vrinden’ die de overeenkomst bezegelen, waarbij Jan v.B. en Reinout van Gelre zich tegen Utrecht en Amersfoort verbinden (Codex dipl. van het Hist. Gen. 1855 III, afd. 1, blz. 179). Drie jaar later ontvangt hij bij zijn huwelijk 12 Jan. 1422 van Jan v.B. 80 engelsche nobelen 's jaars, te ontvangen uit de tienden, visscherijen enz., die de hertog had in Zwijndrecht en Klein Riederweerd, welke aanwijzing 26 Jan. d.a.v. nog eens bevestigd werd (Rijksarchief).
In 1429 is hij met zijn broeder Gillis tegenwoordig bij het opmaken der huwel. voorw. van zijn nicht Meyne van Heemskerck (dochter