dit dl.) heeft overgeleverd, welke onaangenaamheden Colom hierdoor ondervinden moest (Een Herten Knieldanck 1627) en spreekt den leeraar Cornelis Claesz Anslo (dl. I, kol. 153) hoonend toe: ‘Pickt me'e op 't Aris kind; omdat hij Nitter so Voorstaat, syn saack hangt an, wilt dat Leet niet vergeten. Daerom schiet vry u cleur, steeckt Jacob by de gis, En soeckt egaden twist, belieght haer met Faem-rooven, Zayd breed u achterclap, versaact het weer, dat is, Seght 't Wyf seyd, mijn Man Lieght, hoe souw' men hem gelooven. En leghtse op een dat, 't zij die Raagh besem bint, Of die Raagh-besems maeckt, of druckt, met heyr van 't vercken, Het Ketter-pick hangt aen, haer alle diese wint, Die heeft noch Naem, noch Faem, by ons, boos sijn sijn wercken.’
Te zelfder tijd had Colom onaangenaamheden met zijn zwager Pieter Adriaensz. op den Nieuwendijk te Amsterdam (gehuwd met Jannetie Jansdr., zuster van Colom's vrouw); in het Memoriael voor Reynier Wybrandtsz (in het Doopsgezind Archief te Amsterdam) leest men op fo. 54 (Juli 1626): ‘Over Jacob Aertsen boeckvercop(er) is bij de gemeente besloten hem aen te seggen, dat hij voor de dienaren sijn questie met Pieter Ariensen sijn swager sal comen aff maken, oft dat de gemeente hem niet te vreden is, soo lange hij dat niet en doet en is hem dit aengedient door Cornelis Claessen (Anslo)’.
Colom was in zijn tijd een bekend boekverkooper. Sinds 1623 kwamen bij hem talrijke werken uit van doopsgezinde, remonstrantsche en libertijnsche schrijvers. Als een der eersten vindt men genoemd F. de Knuyt, Een corte bekentenisse onses geloofs enz. 2e dr. (1623). Vele der daarop volgende doopsgezinde strijdschriften en stichtelijke werken (van Roscius, Jeme de Ringh, Claes Claesz, Jan Volckertsz, Abraham Dircksz e.a.) vindt men vermeld in den Catalogus der werken .... aanwezig in de Bibliotheek der Ver. Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam (1911).
Van meer algemeen belang zijn Colom's uitgaven van werken van Vondel, Camphuysen, Coornhert, de Decker e.a. Van Vondel verschenen bij hem achtereenvolgens: twee uitgaven van Strijd of Kamp (1624-25), twee drukken van De Amsterdamsche Hecuba (1625-26), acht oplagen van Palamedes (1625 en 1630) en Antidotum tegen het vergif der Geestdrijvers tot verdedigingh van 't beschreven Woord Gods (1626). Bekend is dat op last van de Overheid in 1625 een aantal exemplaren van Vondels Palamedes ten huize van Colom in beslag werden genomen.
Na Camphuysen's overlijden te Dokkum (1627) gaf hij diens Stichtelijcke Rijmen uit (1628); een herdruk bezorgde hij hiervan in 1647, welke uitgaaf hij met vierregelige versjes, door hemzelf gedicht, voorzag. Ook het daarin voorkomend portret van Camphuysen versierde hij met een gedicht (geteekend met de initialen I.A.C.), terwijl hij in de voorrede mededeelde Camphuysen persoonlijk gekend te hebben. Zelfs was Colom zulk een vereerder van Camphuysen, dat hij zich niet ontzag zich eenige jaren na diens dood door middel van omkooping van den doodgraver te Dokkum meester te maken van Camphuysen's schedel, welke hij met zich meenam naar Amsterdam. De schedel bleef in het bezit van zijn erfgenamen in opvolgend geslacht en werd ten slotte in publieke veiling aangekocht door Mr. P.S. Schull, advocaat en notaris te Dordrecht, die hem in 1823 wederom aan de gemeente Dokkum aanbood.