[Clercx, Mr. Johannes Mattheus Ludovicus Hubertus]
CLERCX (Mr. Johannes Mattheus Ludovicus Hubertus), geb. te Kessel (Limburg) 26 Juli 1830, overl. te Blerik, gemeente Maasbree, 3 Apr. 1894, was de zoon van Joannes Romualdus Clercx, notaris te Kessel, later te Blerik, en Anna Catharina Lucia Soivon.
Hij studeerde in het buitenland, maar werd, om een nederlandsch diploma te verkrijgen, 13 Dec. 1856 te Utrecht als student ingeschreven en promoveerde aldaar in de rechten 27 Febr. 1857 op een dissertatie De defectione sive contumacia in causis civilibus of Over het verleenen van verstek.
Hij vestigde zich te Blerik als advocaat en bleef dit tot zijn overlijden. Op 24 Apr. 1863 werd hij benoemd tot burgemeester van Maasbree. Op 18 Mrt. 1867 werd hij onder eervol ontslag als burgemeester benoemd tot notaris te Blerik. Reeds sedert omstreeks 1862 was hij redacteur van de Venlosche Courant, die elke week, vooral sedert 1865, toen Haffmans (dl. IV, kol. 701) het Venloosch Weekblad in clericalen zin redigeerde, een scherpe polemiek met dat blad voerde in liberalen geest.
Hij werd in 1869 tot lid van den raad en 18 Juli 1871 tot wethouder van Maasbree gekozen.
Hij bleef liberaal tot omstreeks 1875. Naar aanleiding van zijn politieke omkeering schreef het Venloosch Weekblad: ‘De tijden veranderen en de heer Clercx met hen.’
Op 19 Juni 1876 werd Clercx in het kiesdistrict Venlo tot lid der Provinciale Staten van Limburg en 7 Febr. 1882 in het district Boksmeer tot lid der Tweede Kamer gekozen.
Hij werd, zooals met nieuwe leden gebruikelijk is, vrij spoedig tot lid der commissie voor de verzoekschriften benoemd. Als zoodanig moest hij 16 Febr. 1883 verslag uitbrengen over een adres aan de Kamer, houdende het verzoek om invoering van den leerplicht. Zijn vier ambtgenooten in die commissie hadden, zonder zijn verslag te lezen, daaraan hun goedkeuring gehecht, in de Kamer luisterde niemand naar zulke verslagen en zoo kwam het goedgekeurde verslag in de Handelingen, luidende: ‘Daar dit verzoek niet te rijmen is met de bepalingen der wet, als onder meer art. 2 van het burgerlijk wetboek,