[Bloot, Pieter de]
BLOOT (Pieter de), schilder, werd omstr. 1602 te Rotterdam geboren en overleed aldaar in de week van 3-9 Nov. 1658. Zijn ouders Pieter de Bloot en Anneke Jacobs waren uit Antwerpen afkomstig. Uit een eerste huwelijk van een zijner ouders was geboren Josijntje, die later den lijstenmaker Pieter Jansz. Molijn huwde; zij werd in Sept. 1617 ziek en bedacht haar halfbroeder bij testament, de erfenis zou hij krijgen bij zijn meerderjarigheid, doch zij werd beter en maakte later weer een testament, waarbij zij P. de Bloot of zijn kinderen tot universeel erfgenaam maakte; de schilders Vincent Casteleyn en Augustijn Vioolo waren getuigen. P. is driemaal getrouwd geweest. Hij huwde op 23-jarigen leeftijd den 31 Dec. 1624 met Anneke Frans, weduwe, wonende in dezelfde straat als hij; na haar dood hertrouwde hij 16 Nov. 1625 reeds weer met Grietje Huberts dochter, ook deze stierf spoedig en 25 Aug. 1630 huwde hij voor de 3de maal met de weduwe van een timmerman, Marie Govertz Vogels. De laatste twee huwelijken werden niet in de Geref. kerk, maar ten stadhuize voltrokken. Kinderen had P. de B. uit zijn eerste twee huwelijken niet, zijn 3de vrouw had een zoon uit haar vorig huwelijk. Uit zijn derde huwelijk echter had de B. eenige kinderen; twee stierven er spoedig; hij had een zoon, die naar hem genoemd werd en in 1650 meerderjarig was.Deze zoon stierf in 1652; bij het huwelijk van een anderen zoon, Govert, waren zijn vader en moeder getuige, in 1658 werd dien Govert een dochter geboren. P. de B. was zeer welgesteld. Op 22 Juli 1630 bezat hij o.a. twee huizen in de Kalverstraat, een huis op de Meent, belast met een kapitaal van ƒ 1900, een rentebrief van ƒ 400 en meubilair; verschillende malen hooren wij, dat hij linnen verkoopt en koopt. Zijn derde vrouw was in nog beter doen,
zij bezat een groot aantal huizen en rentebrieven o.a. van ƒ 1600, ƒ 800 en ƒ 500. P. de B. was blijkbaar een man van gewicht; zoo hooren wij, dat hij 1653 scheidsrechter was met L. Heynsius, secretaris van Delft, in een geschil tusschen Dr. Jac. v. Hoochstraten en Abr. Dullaert. Een ander maal is hij getuige van de verklaring van schipper Ariëns, dat hij een schip heeft overzeild. De B. nam in 1646 een tegelbakkerij over aan de Oostzijde van de Delftsche vaart, waarschijnlijk was het daarvoor, dat hij van de weduwe van burgemeester Hartichvelt ƒ 3000 leende. Het schijnt echter met die tegelbakkerij niet zeer goed gegaan te zijn, want een bloedverwant van zijn vrouw, Corn. Stolwijck, was borg voor ƒ 4000 hypothec. schuld van P.; acht jaar later, in 1654, blijkt dat de B. nog niet betaald heeft; hoe het er ten slotte mee afliep, weten we niet. Als schilder was de B. van vrij veel belang. Hij maakte genrestukken, landschappen en als genrestukken opgevatte verhalen uit den bijbel. Hij schilderde zeer verschillend, soms grof en ruw, soms glad; de kleur zijner schilderijen is soms zeer harmonieus, doch koeler dan die van Brouwer, waarmee ze overeenkomst toonen. Immerzeel roemt zijn licht en donker, zijn perspectief; zijn coloriet is zacht en behaaglijk, zegt hij; hij noemt hem een getrouwnavolger van de natuur, o.a. wat betreft kleeding, ‘standen’ etc. Het grootst in aantal zijn zijn interieurs; zijn landschappen doen aan van Goyen