[Bergsma, Jacob Johan]
BERGSMA (Jacob Johan), geb. te Dantumawoude 26 Dec. 1771, overl. te Utrecht 23 Oct. 1854, was de tweede zoon van Mr. P.A. Bergsma, die volgt, en D.J. Doitsma. Hij werd in 1793 lid der Staten van Friesland, maar als Oranjegezinde in 1795 als zoodanig ontslagen. Hij werd, toen men weder minder anti-stadhouderlijk gezind was, in 1803 benoemd tot lid der rekenkamer van Friesland. Hij werd bij besluit van koning Lodewijk van 8 Mei 1807 benoemd tot assessor van Friesland, een betrekking, die gelijkstond met de tegenwoordige van lid van Gedeputeerde Staten. Onder het fransche bewind werd hij 19 Mei 1811 gecontinueerd in dezelfde betrekking, toen genaamd lid van den Raad van prefectuur, en toen na onze bevrijding van het fransche juk dit college weder tijdelijk gecontinueerd werd, werd hij 8 Jan. 1814 benoemd tot raad bij het generaal commissariaat van Friesland. Deze betrekking eindigde toen de Provinciale en Gedeputeerde staten door den Souvereinen Vorst 29 Aug. en 2 Oct. 1814 benoemd werden. In beide betrekkingen werd Bergsma benoemd, maar daar hij kort te voren tot ontvanger der directe belastingen te Dronrijp benoemd was, verkreeg hij ontslag als lid der Staten en dus ook van Gedeputeerde Staten. Op 24 Juni 1816 werd hij benoemd