gekozen. Hier werd hij dikwijls in commissiën benoemd. Hij was een gematigd federalist. Van 3 tot 17 Oct. 1796 was hij president. Op 2 Aug. 1797 werd hij opnieuw tot lid gekozen, maar nu voor het district Groningen 1.
Bij den staatsgreep van 22 Jan. 1798 werd hij niet gevangen genomen, maar omdat hij weigerde de verklaring tegen het federalisme enz. te teekenen, werd hij als lid afgezet. Ook werd hij 2 Juni 1798 als curator afgezet. Na den tweeden staatsgreep van 12 Juni d.a.v. werd hij 28 Juni weder tot lid der municipaliteit van Groningen benoemd.
Bij de verkiezingen voor het Vertegenwoordigend lichaam op 15 Juli d.a.v. werd hij in Groningen niet candiaat gesteld omdat hij dat niet wenschte, maar door zijn werkzaamheid gedurende 2 jaren was zijn naam zoo goed, dat hij in het verafgelegen Schoonhoven tot plaatsvervanger gekozen werd, terwijl de gekozene de benoeming niet aannam. Ook ten Berge kon geen zitting nemen omdat hij zich niet op het register der kiezers had laten inschrijven. Hij werd evenwel kort daarna procureur-generaal van Stad en Lande. Na de verdeeling van de republiek in departementen, afgekondigd 17 Nov. 1798, werd hij hetzelfde in het departement van de Eems. Op 9 Mrt. 1802 werd hij benoemd tot procureur-generaal bij het Nationaal gerechtshof in den Haag; hij nam deze benoeming niet aan, maar werd procureur-generaal bij het gerechtshof van het departement Groningen. Ook werd hij 26 Nov. 1802 benoemd tot lid van het Nationaal Syndicaat. In 1806 werd hij rechter in genoemd gerechtshof, en na onze inlijving 24 Jan. 1811 rechter, op 27 Febr. 1812 vice-president van de rechtbank van eersten aanleg te Groningen. In Dec. 1821 werd hij bij Koninklijk besluit benoemd tot president dier rechtbank. Dit laatste bleef hij tot zijn overlijden, evenals curator der groningsche hoogeschool, waartoe hij 16 Oct. 1815 opnieuw benoemd werd. Hij hield als curator 2 Aug. 1816 een rede, opgenomen in de Annales der hoogeschool.
Hij schreef: Over de onkosten-bepalende wetten in ons vaderland, bijzonderlijk over die der provincie Groningen in Pro excolendo jure patrio, V, 1.
Hij huwde 10 Juli 1792 Anna Maria Geertruida van Swinderen, wed. van Hendrik Jan Upmeyer, geb. 24 Febr. 1760, overl. 17 Jan. 1844, bij wie hij een zoon en 2 dochters had.
Ramaer