Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 9
(1933)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
overl. te Koudum (gemeente Hemelumer Oldefaard) 26 Mrt. 1820, was de zoon van Daniël de Bere en diens vrouw uit het geslacht van Eck van Teisterbant. Hij ging vrij jong in militairen dienst en werd in 1774 tot luitenant, in 1776 tot kapitein in het regiment infanterie van den generaal-majoor Bentinck benoemd. Hij verkreeg in 1777 ontslag uit den militairen dienst met den rang majoor en werd in 1779 grietman van Hemelumer Oldefaard en Noordwolde en kort daarna volmacht ten landdage. Hij voegde zich bij C.L. van Beyma (dl. VIII, kol. 94) en anderen om een eind te maken aan de vele misbruiken in Friesland. Hij was een der 10 onderteekenaars van het manifest van 3 Sept. 1787, gevolgd door de organisatie van een bestuur te Franeker door de minderheid der friesche Staten. Hij werd benoemd tot kommandant van het door die minderheid gevormde leger en veroverde daarmede verscheidene steden in het zuidwesten van Friesland. Toen de Pruisen onder Brunswijk het land introkken en in Utrecht en het zuiden van Holland geen tegenstand ondervonden, verliep het leger en vluchtte hij evenals de meesten zijner medestanders naar de Zuidelijke Nederlanden. Op 16 Oct. 1787 werd hij als grietman en lid der Staten ontslagen, hij werd verbannen en zijn goederen werden verbeurd verklaard. Hij nam in 1790 dienst in het fransche leger en werd daarbij in 1793 benoemd tot kapitein. In Mei 1795 kwam hij, nog steeds in franschen dienst zijnde, in Friesland terug en verzocht, in het nederlandsche leger opgenomen te worden. Aangezien dit niet kon geschieden voor zijn ontslag uit franschen dienst en daarvoor vele formaliteiten te vervullen waren, was er groote vertraging; het ontslag kwam eerst in Jan. 1796 af. Op 15 Jan. van dat jaar had het bestuur van Friesland 5 leden van den raad van Leeuwarden wegens poging tot oproer op het Blokhuis aldaar gevangen gezet en van hun lidmaatschap vervallen verklaard. De leiding eener patriotsche sociëteit, geholpen door gepeupel, is nadat de legerafdeeling onder den van franschen in nederlandschen dienst overgeganen luitenant-generaal Dumonceau op bevel van de Algemeene Staten naar Groningen was afgetrokken, onder bevel van de Bere opgetreden om de regeering van Friesland om te zetten, de geschorste leeuwarder raadsleden uit de gevangenis te bevrijden en hen te herstellen. Hij kwam met een aantal hunner 26 Jan. in de vergadering der Staten, zij namen 11 leden en den secretaris gevangen en gingen zelf op hun stoelen zitten. Hier en verder gedroeg de Bere zich op hoogst ruwe wijze. De genoemde 12 personen werden op het Blokhuis gevangen gezet, verscheidene anderen wisten te ontvluchten. Op 10 Febr. kwam Dumonceau met zijn leger te Leeuwarden terug, in zijn gevolg waren de gevluchte Statenleden, zij bevrijdden de gevangenen en allen namen hun plaatsen in de vergadering weder in. Alle van 26 Jan. tot en met 9 Febr. genomen besluiten werden ongeldig verklaard. Maar de Algemeene Staten bevalen opnieuw aan Dumonceau om met zijn troepen naar Groningen te vertrekken en zoo had de Bere met zijn volgelingen op 15 Febr. de handen weder vrij. Er werden ditmaal geen tegenstanders gevangen gezet, daar zij allen gevlucht waren. De reden waarom de Algemeene Staten den ultra's zoo ter wille waren, was, dat dezen unitarissen en de andere bestuurders federalisten waren. Bij de verkiezingen voor de Nationale ver- | |
[pagina 48]
| |
gadering, die in Friesland eerst op 30 Mrt. 1796 plaats hadden, werden 6 radicalen, 2 middenmannen en 3 federalisten gekozen, van welke laatsten 2 eerst in Dec. 1796 in de vergadering toegelaten werden. Daar in de constitutie-commissie 1 radicaal en 1 federalist gekozen werden en zij tijdelijk door 1 radicaal en 1 middenman vervangen werden, zaten voor Friesland van 9 Mei tot 10 Nov. 1796 6 radicalen en 3 middenmannen. Ook daardoor hebben de verbannenen, die zich telkens weder tot deze vergadering wendden, opdat hun recht gedaan zou worden, in de vergadering weinig steun gevonden, hoewel er zeer veel gediscussieerd is over de vraag wat men moest doen. Op 13 Juni 1796 werden verkiezingen voor het provinciaal bestuur gehouden. In het kiesdistrict Balk werd de Bere tot lid hiervan gekozen. Op 2 Aug. 1797 werd hij in hetzelfde district tot lid der Nationale vergadering gekozen. Hij moest nu ontslag nemen als lid der Staten en nam 25 Sept. in de haagsche vergadering zitting. Hier was hij een der medestanders van Vreede bij den staatsgreep van 22 Jan. 1798. Op 4 Mei werd hij door zijn medeleden gekozen tot lid der Tweede (= onze Eerste) Kamer. Bij den tweeden staatsgreep op 12 Juni 1798 werd hij met het lid van het Uitvoerend bewind van Langen (dl. VIII, kol. 1008) en 10 zijner ambtgenooten op het Huis ten Bosch gevangen gezet. Hij werd 11 Aug. 1798 vrijgelaten. Op 12 Nov. 1800 werd hem door de Eerste Kamer een pensioen van ƒ 1000 als majoor (hoewel hij nooit in hoogeren rang dan als kapitein gediend had) toegekend. Op 28 Mei 1801 werd hij in het district Balk gekozen tot lid van het Vertegenwoordigend lichaam. Hij heeft geen zitting genomen en door den staatsgreep van 19 Sept. 1801, toen dit lichaam met ingang van 17 Oct. d.a.v. opgeheven werd, eindigde zijn lidmaatschap. Op 11 Sept. 1801 werd hem voor schade, in 1787 geleden, een vergoeding van ƒ 5854,36 toegekend. Later is hij niet in openbare betrekkingen geweest, alleen werd hij in Mei 1811 benoemd tot ontvanger van Koudum, in 1816 van Hemelumer Oldefaard en Noordwolde, en in April 1814 tot lid van het bestuur van het waterschap Hemelumer Oldefaard. Beide laatste betrekkingen bekleedde hij tot zijn overlijden. Hij huwde 13 Juni 1773 Nicasia Rediviva de Jonge van der Haer en na haar overlijden Antje Dirksdochter ten Dam, geb. in 1764, overl. 15 Mei 1819. Uit het eerste huwelijk had hij een zoon, die jong stierf. Ramaer |
|