bergachtig landschap (1653), gesign. A.C. Beeldemaeker. Het Stedelijk Museum de Lakenhal te Leiden bevat van hem: een regentenstuk van het kleermakersgilde (1672) en een vossenjacht (het laatste sinds 1922 in bruikleen van het Mauritshuis te 's Gravenhage). Een regentenstuk van het Pesthuis (1667) verbrandde bij den stadhuisbrand te Leiden (1929). Bij den brand van het Museum Boymans te Rotterdam (1864) ging het belangrijkste stuk van Beeldemaker te loor: een landschap met twee jagers en drie honden (1689). In de Akademie der bildenden Künste te Weenen heeft men van hem een schilderij, voorstellende geiten en schapen in de open lucht (1665), in de Ince-hall bij Liverpool een tafereel met jachthonden. In de nalatenschap van Cornelis Dusart (1708) kwam o.a. voor een slapende Venus van de hand van Beeldemaker.
Uit zijn eerste huwelijk werd de schilder François B., uit zijn tweede huwelijk de schilder Cornelis B. geboren. Beiden volgen hieronder.
J. van Gool in zijn werk over de ned. schilders (dl. I, kol. 63) noemt Adriaen Cornelisz abusievelijk Johannes Beeldemaker. Hiervan is het gevolg, dat men in oude biografische woordenboeken beide schilders naast elkander vindt behandeld. Ook vindt men opgegeven een Adriaen B. (Jr.), die in 1690 als lid van het St. Lucasgilde te 's Gravenhage ƒ 50 moest betalen (door het gilde ontvangen 1729); dit zal ook een zoon van Adriaen Cornelisz B. zijn geweest, die echter in Ned. Patriciaat niet wordt vermeld.
Zie: G. van Spaan, Beschrijving der stad Rotterdam (1698), 22; Kramm, i.v.; Oud-Holland XVII, 116, XXI, 111-12; Rotterdamsche Historiebladen III, 560; Obreen's Archief IV, 110, 157, V (1882), 212; Thieme-Becker, Lexikon d. bild. Künstl. III (1909), 164; Wurzbach 1 (1906), 68-69; Bredius, Künstler-Inventare, i.v.; Oude Kunst VI (1921), 74-75; Ned. Patriciaat XVI (1926), 12 e.v. (genealogie-Beeldmaker).
Wijnman