[Aubremé, Alexandre Charles Joseph Ghislain graaf d']
AUBREMÉ (Alexandre Charles Joseph Ghislain graaf d'), geb. te Brussel (gedoopt 17 Juni 1776), overl. te Aken 13 Febr. 1835, was de zoon van Charles François Joseph Laurent d' Aubremé en Anne Marie Léonard. Hij werd in 1792 tweede luitenant bij het regiment belgische infanterie in franschen dienst. Hij diende achtereenvolgens onder de orders der generaals Dumouriez, Custine, Houchard en Pichegru. Met laatstgenoemde trok hij in het laatst van 1794 Nederland binnen en op 1 Juni 1795 ging hij over in dienst der Bataafsche republiek. In het laatst van 1795 werd hij tot kapitein bevorderd. Hij maakte den veldtocht van Daendels (dl. I, kol. 665) tot hulp van het fransche leger in Rijnland in 1796 en den veldtocht in Holland benoorden het IJ tegen de Engelschen en Russen in 1799 mede.
In 1808 werd hij tot majoor bevorderd. Na de inlijving bij Frankrijk ging hij in franschen dienst over. In 1810 werd hij benoemd tot kolonel bij het 136e regiment linie-infanterie.
Den tocht naar Rusland heeft hij niet medegemaakt, maar in Oct. 1813 nam hij aan den slag bij Lützen deel, waar hij tegelijk met maarschalk Ney gewond werd. Napoleon was zoo tevreden over zijn leiding, dat hij hem 42 ridderkruisen van het legioen van eer toezond, om naar zijn beste weten in zijn regiment uit te deelen.
In dezelfde maand trok hij over den Rijn terug en in den daarop volgenden winter vocht hij in de gevechten bij Brienne, Montmirail en Lisy, het laatste op 28 Febr. 1814. In dat gevecht werd hij aan den rechterarm gewond; slechts 5 officieren en 19 soldaten waren van het regiment over.
In Oct. 1814 meldde hij zich aan om in nederlandschen dienst te treden. Hij werd gaarne door den Souvereinen Vorst aangenomen en als kolonel belast met het bevel over de vesting Mons en het militaire bestuur over Henegouwen. In April 1815 werd hij bevorderd tot generaal-majoor.
Bij Waterloo (18 Juni 1815) vocht hij in het nederlandsche leger. Hij werd door den engelschen generaal Hill in diens rapport na den slag zeer om zijn dapperheid en zijn beleid geprezen.
Op 23 Febr. 1818 werd hij met ingang van 1 Mrt. d.a.v. benoemd tot adjudant-generaal en als zoo-