[Andrieszoon, Michiel]
ANDRIESZOON (Michiel), reeds volwassen in 1566, overl. bij Emden 10 April 1593. Hij was reeds vóór 1566 ‘vicaris’ te Lekkum en Miedum (onder Leeuwarden) en in 1567 hagepreeker in West-Friesland, misschien ook te Deventer. Daarna vluchtte hij waarschijnlijk naar Emden en verliezen wij hem uit het oog tot het voorjaar van 1572, als hij reeds predikant te Vlissingen is geweest. Korten tijd daarna, vóór 30 Oct. 1573, was hij predikant te 's Gravenhage, maar hij vluchtte op genoemden datum voor de Spanjaarden. Eenige maanden, nog in 1573, heeft hij de gemeente te Heenvliet gediend; en nog vóór 15 Juni 1574 was hij alweer te Dirksland. In 1577 is hij daar niet meer; eerst in 1581 vinden wij hem terug, en wel te Zevenhoven; dáár was hij toen al ‘langen tijdt’. Nog stond hij te Woubrugge omstreeks 1582-83. Een poging om in Friesland een gemeente te kunnen dienen mislukte in 1585. Eindelijk stond hij te Westerhuizen ‘een kerkdorp ten Westen van Hinta en tusschen Groot Middelum gelegen’. Daar stierf hij. Een zwervend leven was alzoo zijn deel, een gevolg van zijn verzet tegen de zich vestigende en organiseerende Gereformeerde Kerk, waarbij hij te zeer steunde en vertrouwde op de macht van wereldlijke beschermheeren. Doch dat is hem voortdurend, in het bijzonder na 1581 als gevolg van de politieke gebeurtenissen, noodlottig geworden. Als zijn beide ambtgenooten te 's Gravenhage worden genoemd Hieronymus Hortensius (dl. VIII, kol. 853-855) en Jan Pietersz [Castricum] (dl. I, kol. 588v.). Zijn levensloop is niet van belang om de beteekenis van zijn persoon. Zijn biograaf, J. Smit, is zelfs geneigd hem ‘een zeer twijfelachtige figuur’ te noemen, ook na de breedere uitwerking van zijn lotgevallen. Hoe dikwijls hij echter voor de kerkelijke vergaderingen gedaagd en gevonnist is, wij vernemen geen klachten over zijn leer, weinige
over zijn leven. In zijn foutief steunen op uitwendige macht kwam hij - het is geen verontschuldiging! - echter overeen èn met de Remonstranten, wier voorlooper ook hij wordt geacht, èn met de dordtsche synode van 1618-19. Hoewel Michiel Andrieszoon dus geen groote daden liet zien noch eenig geschrift heeft uitgegeven, blijkt zijn eerst in de laatste jaren ontdekte levensloop bijzonder belangrijk.
Zie: Ned. Archief voor Kerkgesch. XIX (1926), 220-222, 236, XXIV (1931), 26-67; men vindt hier de opstellen van J. Smit als naschriften van zijn Den Haag in den Geuzentijd (uitgave van ‘Die Haghe’, 1922), getiteld: De vestiging van het Protestantisme in Den Haag en zijn eerste voorgangers en: Michiel Andrieszoon, de eerste predikant van Den Haag, medestander van Coolhaas in zijn strijd tegen kerkorde en confessie; F.S. Knipscheer, Henricus Leo (Huis ter Heide 1929), 51-55; Rutgers, Acta, 144, 151-153, 430; Reitsma en van Veen, Acta I, 101, 107, II, 140 v. 194, 208, 211-217, 227, 252, 272, VI, 20 v.; Reits-