| |
[Wouwerman, Philips]
WOUWERMAN (Philips), schilder, werd gedoopt te Haarlem 24 Mei 1619, is aldaar begraven 23 Mei 1668. Hij was de oudste zoon van den schilder Paulus Joosten Wouwerman en Susanna van den Bogert. Eerst was hij leerling van zijn vader, later misschien van Frans Hals, P. Verbeeck en J. Wijnants. In 1638 ging hij naar Hamburg, waar hij huwde, zeer tegen den zin van zijn vader, daar zijn vrouw Katholiek was. Hij werkte er bij Evert Deckert. In 1640 trad hij in het haarlemsche schildersgilde. In het begin van zijn loopbaan kreeg hij geld van Corn. Cats, maar al heel spoedig behoorde hij tot die schilders, die goed verdienden. Hij heeft een zeer groot aantal werken gemaakt. Zijn dochter, die in 1672 huwde met den schilder H. v. Fromantiou, gaf hij een grooten bruidsschat mee. In 1646 was hij in het bestuur van het schildersgilde. Zijn weduwe stierf in 1670, zijn zoon Paulus, die kartuizermonnik was, stierf in 1766 in Antwerpen. Hij is vooral bekend als schilder van paarden, veldslagen, ruiters; weinige schilderijen zijn gedateerd;
| |
| |
men kent de data 1646, 49, 50, 53, 56 en 68. Vooral wijdt W. zich aan de studie van het paard; zijn voorstellingen geven paarden en menschen in rijk uitgedost landschap met allerlei anecdotische gegevens, tafereelen uit het krijgsleven, ruitergevechten, plunderende soldaten, legerkampen, reizigers, die voor een smederij stilhouden enz. Het speelt alles in een hollandsche omgeving, dikwijls bij een boerderij, later zijn het vooral ruïnen, boomen, bergen en menschen uit het zuiden. In lateren tijd ook groote jachtgezelschappen en rijscholen met parken en terrassen, bovendien gaf hij eenvoudige voorstellingen uit het landleven weer bv. een hooioogst enz. Zijn vroege schilderijen zijn meest donker van toon, de dieren hebben zware vormen, later is alles lichter van kleur, de bewegingen zijner paarden zijn vlugger, de dieren zelf leniger. In het begin schildert Wouwerman kleine landschappen, dan rustige dierstukken waarop een schimmel, een boomstronk en eenige weinige figuren, alles in een diepbruine kleur, ook schildert hij dan eenige hooioogsten in rood en groen. Dan komen meer de zilvertonen, terwijl hij zijn motieven verrijkt en de manier van werken lichter wordt, evenals de beweging der dieren, in de kleuren komen meer combinaties, alles is in halftonen. Door een valen, grauwgelen, fijn genuanceerden toon weet hij treurige en griezelige stemmingen te verkrijgen, meer en meer groeit zijn belangstelling in voorwerpen en figuren, zijn jachtstukken zijn soms haast te vol, en eindelijk trekt ook het psychologische hem aan, onweerswolken en kruitdamp nemen toe op zijn schilderijen, maar ook geeft hij in zijn lateren tijd vroolijke stemmingen en sommige jachtstukken met slot en park doen denken aan de latere rokoko. De 18e eeuw heeft hem dan ook zeer hoog geschat. Wat betreft de compositie: W. geeft weer de diepte dwars door een gebouw, doch stelt tevens een dichtbijzijnde figuur op de eene helft tegenover de open ruimte op de andere helft; de stoffage
bevindt zich vooral op den voorgrond. Het bekende requisiet van W. is een schimmel en inderdaad laat zich
zijn compositie daaruit ontwikkelen, want dit dier heeft, afgezien van zijn eerste werken waar de schimmel alleen is, een donker paard naast zich, dat zich symmetrisch in tegengestelde richting van den schimmel bevindt, of ze staan naast elkaar of het donkere paard staat rechthoekig in de nabijheid van den schimmel. Ook karren met paarden of honden komen zoo voor. Zulke symmetrische contrasten in kleur vormen een gewichtig deel in de compositie, zij vormen 3-hoeken of strepen; zij verrijken als kleine kleurvlakken de tegenstelling tusschen groote helle en donkere vlakken. Doch de meeste tegenstellingen zijn op één helft van het schilderij, zoodat het midden niet al te rationeel het schilderij in twee helften verdeelt. De kleurenharmonie bij W. is niet bruin, maar zilvergrauw in groenige tonen. Hij plaatst niet eenvoudig omlijnde in zich gelijkmatige kleurvlekken tegen elkaar, maar verdiept den hoofdtoon en haalt de helle en de locaalkleuren meer door overgangen en vlakke, niet dik opgezette ‘tüpfen’ er uit. W. wordt tegenwoordig niet ten volle gewaardeerd, minder dan vroeger, terwijl tijdens zijn leven zijn werk zeer invloedrijk is geweest. In het kort: W.'s werk is rationalistisch, maar rijker en gedifferentieerder als bij Cuyp, doordat W., fijner en beweeglijker van geest, de tegenstellingsparen onderling in rangen verdeelt. W. is een typische verschijning van de rationalistische barok, waarbij de immanente renaissance duidelijk te zien is, maar door differentie en vermenigvuldiging de symmetrie in den geest van alzijdige betrekking en
| |
| |
aanpassing onderling voor een groot deel in een anderen vorm is gegoten.
Soms bracht W. de stoffage aan op schilderijen van anderen o.a. bij v. Goyen, Jac. Ruisdael en J. Wijnants, doch dikwijls deed hij dit niet. Hij heeft omstr. 1000 schilderijen gemaakt, waarvan er 700 over zijn (in Dresden 60, in Petersburg 50). Vele musea bevatten schilderijen van hem, zij worden opgenoemd door C. Hofstede de Groot in zijn werk: Beschreibendes und kritisches Verzeichniss der Werke der Maler des XVIIten Jahrh. deel II, 1908, p. 249-659, die 27 godsdienstige voorstellingen, een 7-tal mythologische, een zestal portretten, een ongeveer 1000-tal genrevoorstellingen (o.a. jachtscènes, landschappen met paarden, paarden en vee, soldaten, roovers, zigeuners, handwerslieden enz.) noemt, benevens een 10-tal landschappen. Als leerlingen worden genoemd: Pieter en Jan Wouwerman, H. Berckmans, E. Murant, Jac. Weier, M. Scheits, Kurt Withold, Jan van der Bent, Jac. Warnaer, Nic. Fikke, Bar. Gaal, Anth. de Haen, en Adr. v.d. Velde; Joh. Lingelbach, Joh. Huchtenburg, Jan Falens, Aug. Querfurt, Rob. Griffer en Matth. Duplessis, D. Stoop en Rugendas volgden hem na.
Teekeningen van zijn hand bevinden zich o.a. te Amsterdam, Rijks Prentenkabinet: stalknecht met 2 paarden, gevecht tusschen boeren en soldaten, staand wit paard, landschap (2), hertenjacht, rijschool, reigerjacht, hoefsmid, paardenwed, wit paard; Amst., Mus. Fodor: ruiter met paard, pleisterplaats, man, die een paard naar een wed brengt, ijsvermaak, ruiter te paard; Haarlem, Teyler: 6 bladen met jachtscènes, karrendrijver, ruiterscène, marskramer, het grijze paard, stoeterij; Rotterdam, Boymans: rustende landlieden voor boerenwoning, staand paard; Maartensdijk (bij Utrecht), verz. Lugt; 's Gravenhage, verz. C. Hofstede de Groot (twee stuks); München, Prentenkabinet: ruiter en paard op een binnenplaats, een smid, die een ezel beslaat, legerplaats; Stockholm, Nat. Museum: waterend paard; Weenen, Albertina: ong. 12 bladen landschappen enz. o.a. hond, halte voor dorpsherberg; Dessau, hertog. verzam.: reigerjacht; Kassel, coll. Habich: kinderen op het ijs, jagers: coll. Rogers: valkenjacht; Hamburg, Kunsthalle: landschap met paarden en honden; Parijs, Petit Palais: twee monniken en boeren op een bergweg; Londen, J.P. Heseltine: paard met 2 ezels, man die een paard helpt; Petrograd, Hermitage: legerscène; Dresden, Prentenkabinet: ruiter; coll. Weigel: 4 ruiters en 2 kinderen; Londen, British Museum: ijsgezichten ong. 7 stuks; New-York, verz. Pierpont Morgan: verkondiging, ruiters.
Twee etsen worden ten onrechte aan Ph. Wouwerman toegeschreven; zij zijn van N. Ficke.
Naar zijn werk graveerden velen, in de eerste plaats Moyreau in zijn werk naar 90 stuks v.W. getiteld: Oeuvres de Ph. Wouwerman gravées d'après ses meilleures tableaux par Moyreau 1787; verder: M.J. Ozanne, N. Muxel, W. French, F.L. Huygens, A. Bartsch, J.L. Raab, J. Scott, Mützel, de Blois, Pistrucci, Weisbrod, G. Greux, Heideck, S. Legros, F. Hohe, G. Craeyvanger, A. Renting, P. Martenasii, C. Apostool, N. Verkolje, C.C. Fuchs, C.C.A. Last, G.F. Eilbracht, Greux, W. Unger, G. Texier, W. Verschuur, R. de Hooghe, C. Bouttats, P.A. Martini, Devilliers, J.W. Baumann, P. le Rat, P.E. Moitte, E. Boulard, C. Straub, Flachenecker, A. Dwarzalk, E. Champollin, P. Leterrier, E. Bocourt, W. Kraushoff, P.E. Moitte, M. Pignonot, R. Vinkeles, J. Wijsman, Lalande, Fittler, Laguillernic, Dumber, A. Barum (?), Franquinet, J. Passini, v. Prenner, F.
| |
| |
Geissler, W. Rohr, Dupressoir, N. Mossoloff, v. Dollet, R. Mengs, Elink Sterk, A.C. Nunnink, A. Jacobi, F. Morgenstern, E. Schulz, Malheste, Perdoux, Huot, J. Hulstkamp, Chr. v. Meckel, J. Couche, Rosmäsler, L. Ekeman - Allesson, Voltz, M. Piquenot, Courtry, Niquet, A. Aikman, J. Aliamet, J.C. Baquoy, J.Ph. le Bas, P.F. Basan, P.J. Beaumont, A. Blooteling, C.F. Boetius, J.A. Börner, J.J. Bijlaert, W. v. Kobell, D. Koedijck, C. Contic, D. Dancherts, R. Daudet, J. Desaulx, J.B. Dupreel, P.J. Duret, P. Filloeul, J.M. Geissler, Ch.A. Günther, H. Guttenberg, B.L. Henriquez, J. Laurent, C.E. Lempereur, Th. Major, P. Maloeuvre, J. Matthieu, J.F. Morgenstern, J.B. Patas, J. Pelletier, J.B. Schubert, J.C. Schweyer, C.E. Sonne, R. Strange, J.J. le Veau, J. de Visscher, B. Schreuder, Ploos van Amstel, J. Bemme Azn., Duplessis - Bertaud, A. Tischler, J. Wouwerman, Peny, J.H. Wright, L. v.d. Wildenberg, L. Löwenstam, Chataigner, Onghena, J. Warnaer, Mouzies.
Zijn in 1656 door H. Berkmans geschilderd portret komt voor in de verkooping der collectie prins Paul Galitzin te Parijs, 10 Maart 1875; een door C. Visscher geteekend portret is in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam; N.G. Dupuis maakte een gravure naar deze teekening.
Zie: A.v. Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon (1910) II, 1902; P. Kristeller, Kupferstich u. Holzschnitt in 4 Jahrh. (Berlin 1911) 479, 533; Connoisseur, Dec. 1922; S. Kalff in Elsevier, Febr. 1920; A. Bredius in Onze Kunst (1911) II, p. 53; E.W. Moes, Aanteekeningen in Rijks Prentenkabinet te Amsterdam, afd. schilderijen; v.d. Kellen, idem; F. Muller, De Nederl. geschiedenis in platen (Amst. 1863), no. 2200, S. 347 A; C. Hofstede de Groot, Beschreibendes u. kritisches Verzeichniss der Werke der Maler des XVII Jahrh. (Essling a.N., Paris) II, 1908 249-659; A. Bredius, Künstlerinventare, G. 31, G. 17, G. 425, K. 428, G. 1046*, G. 1195, G. 1250*, G. 1252, G. 1297, G. 1302*, G. 1304, G. 1308, G. 1521, G. 1590, G. 1591*, G. 1859, G. 1969, H. 1973, H. 2218, G. 21n*, U. 163n; F. Becker, Handzeichn. alter Meister in Privatsamml. (Leipzig 1922) no. 27; O. Eisenmann, Ausgew. Handzeichn. alter Meister a.d. Samml. Habich zu Cassel (Lübeck
| |
| |
1890) II, 16, 18; W. Schmidt, Handzeichn. alter Meister im Königl. Kupferstichhab. zu München (1884) 10a en b; J. Meder, Handzeichn. alter Meister a.d. Albertina u.a.; dez., Albertina (1923) 39; W. Bode, Die Samml. Huldschinsky (Frankfurt 1909) pl. 28; Rec. Basan div. II; G.F. Hartlaub, Die Grossherzogl. Gemäldesamml. im Aug. zu Oldenburg (Oldenburg 1912); M.G. Zimmermann, Niederl. Bilder des XVII. Jahrh. in der Samml. Hölscher - Stumf (Leipzig 1908) pl. 12; G. Glück, Niederl. Gemälde a.d. Samml. L. Lilienfeld zu Wien (Wien 1917) 52; Imitation of prints and drawings Charles Rogers (London 1778) II, no. 103; G. Pauli, Zeichn. alter Meister i.d. Kunsthalte zu Hamburg (Frankfurt 1924) 23; Ernst Bassermann - Jordan, Unveröff. Gemälde alter Meister aus dem Besitz des Bayer. Staates (Ansbach, Bamberg, Würzburg) (Frankfurt 1908) II, 42; F. Lugt, Les dessins des écoles du nord de la coll. Dutuit au musée des Beaux Arts de la ville de Paris (Paris 1927) LI, 92; J.H.J. Mellaart, Dutch drawings of the 17th century (London 1926) 52; 50 Handzeichn. a.d. Samml. Weigel (1883) no. 53; H. Buisman, 40 teekeningen v. oude meesters der holl. school en enkete der vlaamsche in Mus. Teyler te Haarlem (Leipzig 1924) 27; J.P. Heseltine,
Dutch drawings, 37, 38; Handzeichnungen alter Meister der Holl. Malerschule
uitg. Kleinmann; Cat. J.P. Pierpont Morgan (1912) 195, 196; E.W. Moes, Oude teekeningen van de holl. en Vl. school in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam (den Haag, 1904) 96; O. Granberg, Invent. général des Trésors d'art, peintures et sculpt. etc. en Suède (Stockholm, 1911-13) II, 62; W. Bode, Die Gemäldesamml. weil. Herrn A. de Ridder (Berlin 1913) 66; W. Bode u. M.J. Friedländer, Die Gemäldesamml. des Herrn Carl v. Hollitscher in Berlin (1912) pl. 70; E. Dayot, Les grands et pelits maîtres holl. (Brux et Paris 1911) 84, p. 101; W. Martin en E.W. Moes, Oude Schilderkunst in Nederland (den Haag 1911-14) II, 53; W. Bode, Die Gemäldesamml. d. Herrn Max Kappel (Berlin, 1914) 36; W.R. Valentiner, The Hudson - Fulton Celebration (1909) I, 143, 144; W. Bode, Die Meister der holl. und vläm. Malerschule (Leipzig) 1917, 236.
J.M. Blok
|
|