| |
[Rotius, Jan Albertsz]
ROTIUS (Jan Albertsz) of Rootius, eigenlijk Jan Albertsz. Rootjes (Rootges, Rooties), gedoopt te Medemblik in de Gereformeerde Kerk 20 Oct. 1624, begr. te Hoorn in de Groote Kerk - als Jan Albertsz., gelijk hij door zijn tijdgenooten veelal werd genoemd - 1 Nov. 1666, schilder van schutterstukken, portretten en stillevens. Hij was een zoon van den te Medemblik woonachtigen havenmeester Albert Jansz. Rootjes (Rootges), die tot een geslacht van zeelieden (schippers) behoorde; de familie kwam later te Medemblik tot aanzien (in het begin van de 18de eeuw was Jan Rootjes burgemeester, raad en schepen aldaar, diens zoon Theunis en Jacob Rootjes eveneens schepen etc.).
Jan Albertsz huwde in Nov. 1643 te Medemblik (ondertr. te Hoorn dd. 7 Nov. 1643 als ‘Jan Albertsz. Rootseijus’, vgl. de naam Roodtseus bij Houbraken) met Maartje Ambrosiusdr. een dochter van Ambrosius Jacobsz en Griet Jansdr. Na zijn huwelijk vestigde hij zich te Hoorn, waar hij een zestal kinderen liet doopen; van dezen werden slechts volwassen: Jacob, die voorgaat, en Trijntje, gedoopt te Hoorn 6 Aug. 1652, ondertr. te Hoorn 9 Nov. 1669 met den chirurgijn Johannes Teerlingh. Als woonplaatsen van den schilder vindt men in de doopacten van zijn kinderen te Hoorn vermeld: de Muntstraat (1644-46), op het Noort (1648-50), bij het Hooft (1652) en wederom op het Noort (1654-56). Op een zijner schutterstukken heeft hij zichzelf afgebeeld als sergeant bij de schutterij (1655).
Omtrent het verdere leven van den schilder is vrijwel niets bekend. Houbraken, die waarschijnlijk nimmer een schilderij van hem onder oogen heeft gehad, vertelt ons dat hij was ‘een man zedig in zijn gedrag en bijzonder naarstig in zijn oefening’; dezelfde schrijver stelde zijn geboortejaar op omstreeks 1615, hetgeen Immerzeel aanvulde door geheel willekeurig 1674 als jaar van Rotius' overlijden aan te nemen. Van wien hij een leerling was, is evenmin uit te maken. Op het voetspoor van Houbraken heeft men tot dusverre gemeend, dat Pieter Lastman zijn leermeester was, doch Rotius was eerst negen jaar, toen Lastman overleed. Alleen Abbing noemt
| |
| |
Rotius een leerling van van der Helst. Inderdaad is hiervoor meer te zeggen: de schutterstukken van beide meesters vertoonen een opvallende verwantschap, zelfs wordt van der Helst door zijn hoornschen kunstbroeder somwijlen overtroffen ten aanzien van de losse groepeering der figuren. In ieder geval moet Rotius als portretschilder hoog worden aangeslagen. Vele zijner portretten zijn bijzonder goed geschilderd. Zij worden gekenmerkt door een bepaalde blankheid van kleur en hebben iets gevoeligs, die hen direct doet onderkennen.
Van Rotius zijn schilderijen aan te wijzen uit de jaren 1646-63. Het zijn veelal portretten van leden van het hoornsche patriciaat; niet onmogelijk is, dat zijn huwelijk den schilder hiertoe den toegang heeft verschaft. Overigens blijkt wel uit de talrijke opdrachten, welke hij kreeg, dat hij als portretschilder in zijn woonplaats in hoog aanzien stond.
De volgende portretten zijn van Rotius bekend: 1. Elisabeth Wybo Jacobsdr, de eerste vrouw van Adriaan van Bredehoff, aet. 17 (1646); dit schilderij - waarvan het pendant door J. van Ravesteyn werd vervaardigd - werd uit de coll.-mevr. de wed. Quarin Willeumier-Weggeman Guldemond (eerder weduwe van Mr. N. van Bredehoff de Vicq) in 1894 geëxposeerd op de utrechtsche schilderijententoonstelling en is thans door erfenis in het bezit gekomen van den heer N. van Bredehoff de Vicq van Oosthuizen te Wageningen; 2 en 3. François en Jacob Seymsz Coninck, broeders, resp. aet. 13 en 10 (1646), in familiebezit van den heer J.W.D.E.L. de Monté Ver Loren te Zeist; 4. Meisje, aet. 17 (1646), zie veil. cat. Fr. Muller, Amsterdam 17 Nov.-3 Dec. 1917, no. 1479; 5. Man staande bij een open venster waardoor men een landschap ziet (1646), zie veil. cat. Artz, 's Gravenhage 27/28 Jan. 1891, no. 179; 6. Familiegroep, voorstellend Jan Thonisz oudt 52, met vrouw, elf kinderen en dienstmeid (1647), zie veil. cat. Fr. Muller 15/16 Dec. 1908, no. 120, afgeb. in catalogus; 7. Jongen van omstreeks 5-jarigen leeftijd met bok en hond (1647), zie veil. cat. id. (coll.-Raedt van Oldebarneveldt te 's Gravenhage) 6 Nov. 1900, no. 109, afgebeeld in den catalogus; 8. Meisje van omstreeks 4 jaar met bok (1647) id. id. no. 10, eveneens in den catalogus afgebeeld (zelfde als in veil. cat. Artz voornoemd no. 180?); 9. Meisje, aet. 5 (1648), zie veil. cat. A. Mak te Amsterdam 9 Mrt. 1926, no. 192, thans in coll.-D. Komter te Amsterdam; 10. Mr. Joan Abbekerk (1651) in coll.-J.C. van de Blockery te Alkmaar, na diens overlijden te Oosterbeek (1923) verkecht aan den heer Neuerburg, voorm. vennoot der Turmac Tobacco Comp. te Hamburg; 11. Meisje, aet. 4, een bok vasthoudende (1652), in het Rijks-Museum te Amsterdam, Cat. no. 2058.
12. Lucia Seyms (1655), in dezelfde collectie als no. 8, verkocht als voren; 13. Meisje, aet. 11, (1656), in het West-Friesch Museum te Hoorn, cat. no. 74; 14. Lysabeth Veen, aet. 16 (1656), in hetzelfde museum, cat. no. 132; 15. Griet Jansdr. van Neck, echtgenoote van den hoornschen schepen Mr. Willem van Someren, aet. 76, zittend aan een tafel, terwijl zij een tros druiven neemt uit een op de tafel staand kommetje met fruit (1656), in coll.-Goudstikker te Amsterdam; 16. Damesportret, aet. 27 (1658), in het West-Friesch Museum te Hoorn, cat. no. 153; 17. Damesportret, aet. 24 (1658) in het Musée Communal te Ixelles, behoorend tot de coll.- J.B. Willems, in 1895 aan het museum geschonken, cat. no. 685, afgebeeld in A.J.J. Delen en R. Leclercq, Guide des Musées Belges, 86; 18. Damesportret (1658) op de
| |
| |
verkooping te Amsterdam van de coll.-Werner Dahl uit Dusseldorf in 1905, zie Wurzbach i.v.; 19. Wijntje 't Hoen, echtgenoote van Nicolaas Minnes, aet. 33 (1659), veil.-Alewijn Amsterdam 16 Dec. 1885 en 11 Juni 1889 (Moes, I, 3550); 20. Nicolaas Minnes, burgemeester van Hoorn, aet. 35 (1659) in het West-Friesch Museum te Hoorn, cat. no. 69; 21. Mansportret, aet. 33 (1659), in hetzelfde museum, cat. no. 154; 22. Jan Merens, aet. 42 (1659) in hetzelfde museum, cat. no. 126; 23. Adriaan van Bredehoff ‘Hoolt-Officier der Stad Hoorn’ (1659) in het Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen; 24. Meisje, aet. 8, aan een tafel waarop een vruchtenschaal (1660), zie veil. cat. Fr. Muller 20 Mei 1919 en 31 Mrt. 1925, no. 83, in den catalogus afgebeeld; 25. Damesportret (1661), thans in amerikaansch privaatbezit, vroeger behoorende tot de George A. Hearn-collection (zie Mr. G.A. Hearn, Catalogue of the collection of foreign and american paintings 1908, 147, met afbeelding); 26. Jan Cornelisz. Meppel, luitenant-admiraal, aet. 52 (1661) in het Rijks-Museum te Amsterdam, cat. no. 2057; 27. Familieportret, voorstellend man, vrouw, vijf dochters en dienstmeid (1662) in het Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen, afgebeeld in de Gazette des Beaux Arts, 1924, 66e j. II, 55 (de vrouw is dezelfde als de sub. 17 genoemde); 28. Portret van een kind, aet. 4 (1663), zie veil. cat. Christie Manson Woods 15 Juni 1923, no. 55. Ongedateerd zijn: 29. Mansportret, zie veil. cat. A. Mak 14 Oct. 1918, no. 90; 30. Portret van een kindje met kers in de hand, zie veil. cat. Fr. Muller 27 Nov.-3 Dec. 1917, no. 1480; 31. Catharina Huyghs, echtgenoote van Dirck Haeck, verk. Amsterdam 21 Juni 1887 (Moes,
3891); 32. Catharina 't Hoen, verk. coll.-Alewijn Amsterdam 16 Dec. 1885 (Moes, 3548); 33. Portret van een jonge ‘Kavalier’, verk. coll. Dr. Freund (Berlijn) te Amsterdam in 1906, zie Wurzbach i.v.; 34. Portret van een kind met een hond ter linker zijde, in de coll.-Scott te Londen. Abbing vermeldt ten slotte nog in de coll.-Stokbroo te Hoorn (verk. 1855 en 1867) de portretten van den admiraal Cornelis Jan Dirksz. en zijn vrouw (Moes, 2008, twijfelt aan de juistheid van deze toeschrijving), benevens drie stuks mannenen drie stuks vrouwenportretten, vier portretten van kleiner formaat en een zeer groot familiestuk. Welke der hiervoren genoemde schilderijen dit geweest kunnen zijn, is niet meer na te gaan; in de verk. cat. dd. 31 Juli 1855 komt slechts voor ‘een deftig mansportret in staande houding’ (no. 292), in die dd. 3 Sept. 1867 ‘een jongelingsportret’ (no. 878). Ten overvloede wordt hier nog vermeld een niet-gesigneerd kinderportretje in het Museum Kröller-Müller te 's Gravenhage, dat wel aan Rotius wordt toegeschreven.
De vijf door Rotius voor de Oude en Nieuwe Doelen te Hoorn in 1649, 1651, 1652 en 1655 geschilderde schutterstukken worden alle nog in deze stad bewaard, vier in het West-Friesch Museum (Cat. no. 70, 71, 72, 73) en één op het Stadhuis. Zij zijn er het sprekend bewijs van, dat deze specifiek hollandsche kunstuiting in de 17-de eeuw ook buiten de bekende centra bloeide. Vooral kan het thans in de Burgemeesterskamer (Stadhuis) te Hoorn hangende schutterstuk uit 1652, bevattende de afbeelding van een negental schutters, wedijveren met het beste, dat door de nederlandsche kunstschilders in dit genre is voortgebracht. Eveneens hangt in het West-Friesch Museum een regentenstuk uit 1660 (cat. no. 75).
Behalve portretten en schutterstukken, moet Rotius ook stillevens hebben geschilderd. Voor
| |
| |
het eerst is dit opgemerkt door Woltman-Woermann (1880), die mededeelt, dat in duitsch particulier bezit ‘einige malerisch angeordnete, aber etwas schwer gefärbte Stilleben seiner Hand vorkommen, z.B. eins von 1672 bei Herrn Ittenbach auf Burg Gymnich, ein zweites ehemals in der Sierstorpff'schen Sammlung zu Driburg’. Het eerstbedoelde schilderstuk was natuurlijk van Jacob Rotius, omdat diens vader reeds in 1666 was overleden, terwijl het tweede door Wurzbach eveneens aan Jacob wordt toegeschreven. Overigens bestaat er ten deze een groote verwarring tusschen vader en zoon. Van den eerste is vrij zeker een stilleven van een ontbijt in het Rijks-Museum te Amsterdam, volgens den catalogus (no. 2059) gesigneerd ‘Rotius 165(?)’ en naar het oordeel van den directeur van het museum op zijn laatst omstreeks 1650 te dateeren. Verder vond Wurzbach in den verk.-cat. der coll.-Gijsb. de Clercq te Amsterdam (1897) eveneens een stilleven van een ontbijt, gesigneerd ‘J.A.Rotius’. Een en ander maakt wel aannemelijk, dat Jan Albertsz. Rotius mede tot onze stillevenschilders gerekend mag worden; bovendien worden zijn schilderijen van dit genre door een zekere blankheid gekenmerkt, die reeds bij zijn portretten opvallend was. Men schat hem echter als schilder van stillevens niet hoog en stelt hem b.v. achter bij Heda c.s. (vgl. Just Havelaar in De Nieuwe Gids, 1911, III, 600). De volgende stillevens van een ontbijt vindt men ten slotte nog vermeld: 1. op de verk.-Wedewer te Keulen in 1899, gesigneerd R (volgens Wurzbach); 2. op de verk.-Raedt van Oldebarneveldt (Fr. Muller) dd. 6 Nov. 1900, cat. no. 111, in den catalogus afgebeeld; 3. Op een veiling bij Fred. Muller in 1905, gesigneerd ‘J Rotius fe’, zie Wurzbach, die het aan
Jacob Rotius toeschrijft; 4. In het museum te Kassel, niet gesigneerd, door Wurzbach aan Jacob en door Bénézit aan Jan Albertsz Rotius toegeschreven (de cat. van het museum geeft evenwel op: vruchtenstuk).
Rotius signeert zijn werk R, JAR (niet AR zooals somtijds wordt opgegeven), Ro(o)tius of JARo(o)tius. Te zijner eer is in de kamer van den secretaris op het Stadhuis te Hoorn een raam geplaatst met het wapen van St. Lucas en daaronder den naam Rotius (1905).
Zijn portret als vaandrig komt voor op het door hem geschilderde schutterstuk van 1655.
Zie: Houbraken, Schouburgh der Ned. kunstschilders II, 11; Weyerman, De levensbeschrijving der Ned. konstschilders II, 123; C.A. Abbing, Beknopte geschiedenis der Stadt Hoorn (1839), 48; dez., Geschiedenis der Stadt Hoorn (1841) I, Aant. 143, II, Bijl. 62; Immerzeel, Leven en werken der Holl. en Vl. kunstschilders III, 21; Nagler, Neues Allgem. Künstler Lexikon XIII, 350; Kramm, Leven en werken i.v.; C. Vosmaer, Rembrandt, ses précurseurs, etc. 114; Alfr. Woltman-K. Woermann, Geschichte der Malerei III, 868; Oud Holland 1895, 56; Bryan, Dictionary of Painters and Engravers, i.v.; Wurzbach, Künstler Lexikon, i.v.; E. Bénézit, Dictionnaire des Paintres III, i.v.; Algemeen Ned. Familieblad, N.S., 17e j. (1905), 78; J.C. Kerk- | |
| |
meyer, Beschrijving van Hoorn in Bulletin Oudheidkundige Bond 1916, 168, 175; Voorloopige lijst der Ned. monumenten van Geschiedenis en Kunst V, 1, De Prov. N. Holland (1921), 202, 223; Maandblad Ned. Leeuw, 1928, 349; Moes, Iconographia Batavia 10, 435, 557, 701, 884, 914, 1019, 1138, 1143, 1678, 1749, 2008, 2317, 2609, 2681, 2841, 2855, 2955, 2956, 2957, 2962, 2966, 3048, 3548, 3550, 3691, 3692, 3891, 3974, 4057, 4191, 4324, 4364, 4824, 4869, 4936, 4964, 4979, 5315, 5321,
5323, 5333, 5639, 5725, 6086, 6307, 6433, 6557, 6657, 6748, 6798, 6981, 7352, 7393, 7503, 7543, 7632, 7791, 7832, 7968, 8248, 8258, 8262, 8539, 8797, 9154, 9300, 9303; diverse catalogi in den tekst genoemd; doop-, trouw- en begraafboeken van Medemblik en Hoorn; Iconografisch Bureau Gen. De Ned. Leeuw te 's Gravenhage.
Wijnman
|
|