Dr. Anthonie Jacobsz. Roscius schreef: Wederlegginghe des Kinder-Doops, waer in betoont wort, dat deselfde niet uyt Godt is, maer uyt den Menschen, teghen Robertum Puppium; ghestelt, bearbeyt, door Anthoni Jacobsz, M. Doctor (z.p., 1617, 2e dr. 1624, 3e dr. Amst. 1636), dat wederom een tegenschrift uitlokte van Puppius. Volgens het oordeel van Robbert Robbertsz. le Canu, den bekenden libertijn, die uiteraard geen vriend was van Roscius, stond in den strijd tusschen Puppius en Roscius het gelijk aan de zijde van eerstgenoemde. Na den dood van Roscius verscheen nog van hem: Babel, dat is, Verwerringe der Kinder-Dooperen onder malcanderen over het Artykel des Doopsels, ende den aencleve van dien; Wt verscheyden schriften der Kinder-Dooperen ghetoogen, tot stichtinge van de waerheyt lievende, ende eenen Spiegel voor Hermanno Fauckelio, Predicant tot Middelburgh ende zijne Medestemmeren, tot beschouwinghe van haer eyghen vlecken... t'Samen gestelt door wylen Anthoni Jacobsz (by zijn leven Leeraer der Vereenichde Waterlantsche Gemeente, ende Doctoor in de Medicijnen binnen der Stadt Hoorn) ende een sijnder Medehulperen (z. p. 1626), gericht tegen Hermannus Faukelius (dl. VI, kol. 507-508). Het boekje van Roscius lokte wederom een tegenschrift uit van G. Udemans.
In de inventaris der nalatenschap van Lambert Jacobsz (Vrije Fries XXVIII, blz. 53 e.v.) komt een schilderij voor, dat Roscius met zijn broeder Lambert - elkander bij den arm vasthoudend - voorstelt; blijkbaar is het van de hand des laatsten. Van Roscius bestaan verder twee gravures, naar rechts ziende gegraveerd door H.L. Roghman (met onderschrift van Vondel) en naar links ziende gegraveerd door J. Folkema (met onderschrift van A. Spinniker). Hoogstwaarschijnlijk gaan beide terug op een portret van Roscius, door Lambert Jacobsz geschilderd, evenals dit het geval is met de gravure van Jeme Jacobsz de Ring, die geheel in denzelfden trant is vervaardigd. Men vindt beide gravures afgebeeld in Verzamelinge van Afbeeldingen van veele voornaame Mannen en Leeraren (Amst. bij Kornelis de Wit, 1743) en in het derde deel van Schijn-Maatschoen, Geschiedenisse der Mennonieten.
Zie: Schijn-Maatschoen, Geschiedenisse der Mennoniten III (1745), 270 e.v.; Album Studiosorum Leiden; Memoriaal voor Reinier Wybrandtsz (in Doopsgezind Archief te Amsterdam); Huwelijks-inteekenregisters der Pui in het Amst. Gem. Archief; H.L. Straat, Lambert Jacobsz schilder in de Vrije Fries XXVIII, 1e deel, 53 e.v.; J. te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. Letterkunde II (1ste druk), 28; Moes-Burger, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de 16de eeuw IV, 99; Vondel's werken, ed. van Lennep, II, 212-213; P. Leendertsz, Het leven van Vondel, 72; Jan Theunisz, Der Hanssytsche Menniste Gheest-drijveren Historie (1627), 35; Bredius, Künstler- Inventare VII, 223; (Boekenoogen), Catalogus der werken.... van de Vereen. Doopsgez. Gem. te Amsterdam (1911), 175, 198, 250; Blaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgezinden in Holland enz. I, 282, II, 219; Kurt Bauch, Jacob Adriaensz Backer (1926), 73; Fred. Muller, Beschrijvende Catalogus van 7000 portretten (1853), 217-218, no. 4562-4566; Biogr. Woordenboek van Prot. Godgeleerden onder red. van de Bie en Loosjes, IV, 480 i.v. Jacobsz.
Wijnman