leden na den staatsgreep van 22 Jan. 1798 bijzonder streng behandeld werden, daar zij cellulair opgesloten waren. Queysen werd naar Hoorn vervoerd, maar is niet lang daarna in zachte gevangenschap in het hotel Raad van Indië te 's Gravenhage geweest, waar hij tot 14 Juli d.a.v. bewaakt werd en toen werd vrijgelaten. Hij werd op 17 Oct. 1801 door het intermediair Uitvoerend Bewind gekozen tot een der 12 leden van het Staatsbewind en verhuisde toen naar 's Gravenhage. Toen Schimmelpenninck raadpensionaris werd, benoemde deze hem 29 Apr. 1805 tot een der 7 leden van den toen opgerichten Raad van State. Deze betrekking behield hij onder koning Lodewijk, maar op 22 Dec. 1808 benoemde deze hem met ingang van 1 Jan. 1809 tot landdrost van Oost-Friesland, ter standplaats Aurich. Na de inlijving bij Frankrijk gaf hij den dienst 25 Febr. 1811 aan den door Napoleon benoemden préfet over.
Na de bevrijding werd hij door den Souvereinen Vorst 6 Apr. 1814 opnieuw tot lid van den Raad van State benoemd. Hij bleef dit tot zijn overlijden.
Hij wordt beschreven als iemand van een zeer vriendelijke bonhommie.
Hij huwde in Sept. 1786 Gesina Catharina Lemker, geb. 1769, overl. 3 Sept. 1844.
Zijn gegraveerd silhouet-portret komt voor op een verzamelblad in C. Rogge 's Geschiedenis der Staatsregeling voor het Bataafsche volk (1799).
Ramaer