[Osy, Christina]
OSY (Christina), geb. te Rotterdam 28 Aug. 1715, overl. aldaar 18 Mei 1791. De drang naar het kloosterleven openbaarde zich na de Hervorming onder de Katholieken van de Noordelijke Nederlanden op geheel eigenaardige manier: meisjes en weduwen, welke die roeping gevoelden, maar onder den druk der tijdsomstandigheden daaraan niet konden voldoen, bleven of in de familie verkeeren en trachtten in het ouderlijk huis de evangelische raden te beoefenen, ofwel zij vereenigden zich met gelijkgezinden en vormden één of meer communiteiten, gelijk in den ‘Hoeck’ te Haarlem en op het Bagijnenhof van Delft. Ofschoon het kloostergewaad bij de Wet verboden was, kleedden zij zich toch zoo stemmig mogelijk en op gelijke wijze. Haar streven was om, zooveel zij dit vermochten, de kerk te dienen en haar priesters behulpzaam te wezen. Vandaar de naam van ‘klopzusters’; wanneer er een godsdienstige bijeenkomst in het geheim zou plaats hebben, waren zij het, die dat gingen rondzeggen. Verder zorgden zij voor de kerkgewaden, het altaarlinnen en gewoonlijk ook voor het huishouden van den missiepriester. Anderen gaven catechismus-onderricht of verpleegden zieken. legden de dooden af en baden met de geburen bij het lijk. Groote omzichtigheid was echter geboden, want de predikanten hadden herhaaldelijk bij de regeering geklaagd over deze klopzusters en plakkaten waren daarvan het gevolg geweest. Dit moest voorop gesteld om den werkkring van klopje Osy toe te lichten. Zij was de eenige dochter van vermogende ouders te Rotterdam; haar vader werd in 1718 hoofdman van het Wijnkoopersgilde aldaar. Op vier-en-twintigjarigen leeftijd Tertiarisse geworden, besteedde zij een deel van haar inkomsten voor ondersteuning van armen, een ander gedeelte voor het versieren van de
Sint Rosaliekerk, waar zij gewoon was te kerken. Bij haar intrede in de Orde, bij haar zilveren en ook bij haar gouden jubilé als Tertiarisse, schonk zij telkens één van de zilveren altaarsieraden, welke op hooge feesten daar nog prijken. En bij haar dood bleek, dat zij het ouderlijk huis, in de Wagenstraat, naast de pastorie gelegen, aan de Franciscaner Orde had vermaakt.
Haar portret als klopje bevindt zich in de pastorie.
Over haar: Rotterdam in den loop der eeuwen dl. II, 1, blz. 98.
Hensen