(overl. op het kasteel Sipernau bij Eelen 11 Sept. 1837) en van Isabella Josephina Johanna Francisca Cecilia de Bors d'Overen. Hij studeerde in de rechten te Brussel en de oostersche talen en natuurwetenschappen te Parijs, was bevriend met de graven Hendrik en Frederik de Merode en nam deel aan het concilie van 1811 te Parijs. Hij was een der personen, welke zich in het geheim verbonden hadden om de instructies van paus Pius VII, die door Napoleon te Savona was gevangen gezet, en van de getrouwe kardinalen aan de belanghebbenden over te brengen. Zijn laatste levensjaren bracht hij te Doornik door, waar hij in 1823 het werk van de Voortplanting des Geloofs begon. Zijn lijkrede gehouden door kanunnik Ponceau werd in 1852 te Doornik bij Casterman gedrukt.
Zie: Publ. de la soc. hist. et arch. dans le (duché de) Limbourg (1893), 103-104, (1910) 236-237; Précis historiques (1877) 511; Stein d'Altenstein, Annuaire de la noblesse belge (1851), V, 190; Jos. Habets, Geschiedenis van het bisdom Roermond IV2, 241-242; W.J. d'Ablaing van Giessenburg, De ridderschappen in het koningrijk der Nederlanden, 176; Maasgouw (1904) 88; Souvenirs du comte de Mérode-Westerloo I, 209, 276, 303, 336, 396, II 27; G. de Grandmaison, La congregation de Paris, 122.
Verzijl