naar de gewoonte van dien tijd, een buitenlandsche reis, die zich uitstrekte tot Italië. In het vaderland teruggekeerd, trad hij in den krijgsdienst, waarin de stadhouder Frederik Hendrik hem aanstelde tot gouverneur van Willemstad, de belangrijke vesting in 1583 door prins Willem gesticht op het toenmalige gors den Ruigenhil. In 1654 (Commissieboek R.v. St. 1649-53, Rijksarch.) werd hij benoemd tot kolonel van het z.g. noordhollandsche regiment. Als zoodanig en als luit.-gen. der artillerie heeft hij het land goede diensten bewezen. Hij onderscheidde zich bij de herovering der Eilerschans aan de Eems in Oost-Friesland door het staatsche leger onder Willem Frederik (1664), welke sterkte een jaar te voren door munstersche troepen bezet was. Evenals zijn vader voelde hij zich aangetrokken tot de beoefening der letteren en onderhield hij briefwisseling met Huygens en Westerbaan.
Zijn eerste vrouw Agatha van Raephorst schonk hem een dochter Cornelia, gehuwd met Philip Jacob baron van den Boetzelaer (zie dit dl., kol. 153). Na haar dood hertrouwde hij in 1646 met Petronella van Wassenaer van Duvenvoorde, dochter van Johan (1577-1645) en van diens tweede vrouw jkvr. Clara de Hinojosa. Uit dit huwelijk sproten drie dochters. Zijn weduwe overleed te Rijswijk in 1702. Met hem is zijn geslacht in de mannelijke lijn uitgestorven.
Zijn portret door een onbekend kunstenaar bevindt zich in het stadhuis te Hoorn.
Zie: Schotel, Dordrecht; Japikse, Brieven van de Witt II, 561; v.d. Vecht, Corn. v.d. Myle.
Bartelds