Wat hij nog verder dichtte, werd eerst vrij lang na zijn dood door den dichter H.Cz. Poot als Vervolg op de Poëzy uitgegeven. Hij koos voor zijn godsdienstig-dichterlijke bespiegelingen naar de mode van dien tijd den herderszang, wat niet altijd bij het onderwerp voegt; maar in die dagen werd hij als ‘volmaakte dichter roem van Neerlandts Helikon’ zeer hoog gesteld. Ook van zijn kanselredenen zijn eenige gedrukt. Groote bekendheid kreeg hij door zijn Nederduytsche Spraekkunst (Deventer 1706, 8o), door te Winkel ‘kinderachtig peuterwerk’ geacht, maar de geheele achttiende eeuw door als gezaghebbend taalwerk zeer geroemd en veel gebruikt. Moonen's historische arbeid is van weinig beteekenis; hij gaf uit een Korte chronycke der stadt Deventer, van de oudste geheugenisse af tot.... 1648 (Deventer 1688, 12o; 3e dr. aldaar 1714, 8o), die niet meer is dan de titel aangeeft.
Zijn door C. Kelder geschilderd portret werd door F. Boonen in zwarte kunst gegraveerd; A. van Halen schilderde een miniatuur, dat verbeterd werd door J.M. Quinkhard en zich nog bevindt onder de stukken uit het Panpoëticon batavum in het Rijksmuseum te Amsterdam, J. Vermeulen schreef er in 1739 verzen op.
Zie: de Wind, Bibliotheek van Ned. geschiedschrijvers, Aanhangsel, 8 vlg.; Nijhoff, Bibliographie van Ned. plaatsbeschrijvingen, in voce; te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. letterkunde III, 185 vlg., 299 vlg., 315; Nieuwe Taalgids XVI, 279-282; Overijselsche Almanak 1854, 102-117.
Brugmans