[Molitoris, Johannes]
MOLITORIS (Johannes) of Mulders, geb. te Horst (Lb.) in 1580, overl. te Oirloo 29 April 1663, begraven te Horst 2 Mei d.a.v.; hij studeerde aan het Montaner college te Keulen, waar hij in 1602 tot magister promoveerde en in 1604 priester gewijd werd; was in dat jaar vicaris van het St. Martinus-altaar te Horst en volgde in het laatst van genoemd jaar Rutger Woest op als pastoor van Oirloo, waar hij op Allerheiligen zijn eerste predicatie hield, welk ambt hij 59 jaren bediende. Evenals zijn voorganger nam hij meerdere jaren het Zaterdagsch officie in de O.L. Vrouwe-kapel van het naburige Oostrum waar. Hij leefde in een zeer bewogen tijd. In 1635 sleepten pest, roode loop en heete koorts niet minder dan 205 zijner parochianen ten grave, terwijl het leger des Keizers (de Croaten), dat daar ingekwartierd was, oorlog en hongersnood met zich sleepte. Toen in den retorsietijd de vrije uitoefening van den katholieken godsdienst verboden was, moest hij de vlucht nemen en bleef hij in 1637 en 1638 in ballingschap, zooals hij eigenhandig in het register van Oirloo aanteekende. Bij testament van 7 April 1663 stichtte hij in de kerk van Horst een jaargetijde met bedeeling aan de armen en drie studiebeurzen, elk van 33 daalders, voor studenten uit zijn familie, uit Horst en uit Oirloo. De stichting werd 6 Mei 1663 door Jacobus van Oeveren, deken van het kapittel van Roermond, goedgekeurd. Een dezer beurzen, welke uitsluitend voor een student aan het seminarie te Roermond moest dienen, werd bij koninklijk besluit van 18 Juni 1823 hersteld ten voordeele van de bloedverwanten des stichters en van inwoners uit Horst en Oirloo. Bestuurders en begevers zijn drie der naaste verwanten des stichters.
Zijn neef was Christiaan Mulders (zie kol. 1187).
Zie: Jos. Habets, De studiebeurzen in Nederlandsch Limburg, 75-76; dez., Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond III, 622-623; Maasgouw (1908), 66 (1909), 20-21; Adolf Steffens, Geschiedenis der aloude heerlijkheid en der heeren van ter Horst, 188.
Verzijl