[Mogge, Pieter]
MOGGE (Pieter), geb. te Zierikzee, Dec. 1698, overl. aldaar 6 Nov. 1756, zoon van Hubertus, heer van Renesse, burgemeester en raad der stad Zierikzee en van Martina Ockerse. Hij promo veerde in de rechten te Leiden, waarna hij zich vestigde in zijn geboorteplaats. Reeds op 21-jarigen leeftijd bekleedde hij daar verschillende stedelijke ambten, was er driemaal burgemeester (in 1728, 32, 36), werd in 1737 lid der Alg. Rekenkamer te 's Gravenhage en 2 jaren later lid der St.-Generaal. Toen hij 29 April 1747 uit den Haag in Zierikzee aankwam, werd hij door het gepeupel voor landverrader uitgescholden en mishandeld, daar men hem er van verdacht anti-stadhouderlijke gevoelens te koesteren en dus tegen de verheffing van den Prins te zijn. Om erger te voorkomen bracht een officier van de wacht hem op een puinwagen naar het Heerenlogement, waar hij voor zijn eigen veiligheid in gijzeling gesteld werd. Bij de komst van Willem IV werden de door het volk afgezette regenten in hun waardigheid hersteld en herkreeg ook M. de vrijheid (2 Juni 1747). In de Ned. Herv. kerk te Dreischor is zijn praalgraf, alsmede die van twee leden der familie Ockerse nog te vinden.
Mogge bezat drie heerlijkheden, een groot deel der tienden in Staats-Vlaanderen en 1,6 millioen aan effecten. Daar hij ongehuwd was gebleven, werden verschillende personen en instellingen mildelijk door hem bedacht. Vooral Zierikzee deelde in zijn gunst, niet alleen door de bepaling dat zijn erfgenamen zich daar metterwoon moesten vestigen, maar ook door de stichting van een hoogeschool aldaar, waartoe hij ruim vier ton bestemd had. Het aantal professoren, hun bezoldiging, benoeming enz. had hij nauwkeurig geregeld. Bleef de toestemming tot de oprichting langer dan drie jaren uit, dan moest voor dit bedrag een tehuis gebouwd worden van minstens 18 duizend gulden voor kinderen van overleden militairen beneden den rang van officier, die in zeeuwschen dienst waren geweest. Tot hun twintigste jaar zouden zij daarin mogen verblijven. De vraag of Zierikzee al of niet met een hoogeschool zou verrijkt worden, heeft een tiental jaren de gemoederen bezig gehouden, tot eindelijk de stichting afgestuit is op den fellen tegenstand van Holland, hetwelk zich beriep op het octrooi van 13 Januari 1575, dat de leidsche universiteit voor beide gewesten van Prins Willem verkregen had. Men moest, toen de gezette tijd reeds lang verstreken was, dus overgaan tot den bouw der genoemde weesinrichting. Er deed zich echter het onvoorziene geval voor, dat de door den erflater bedachte kinderen ten eenen male ontbraken, daar er geen troepen ter beschikking stonden van de provincie Zeeland. De erven berustten erin, dat het hiervoor bestemde bedrag aan de stad zou komen, mits hun de helft toebedeeld werd van de in al die jaren opgeloopen rente. De stedelijke regeering heeft de hoofdsom besteed aan verschillende middelen, waardoor zij hoopte de noodlijdende stad den vroegeren bloei te kunnen hergeven.
Zijn door een onbekend kunstenaar geschilderd portret is in het stadhuis te Zierikzee; portretten in lithographie door T.W. den Doop en Kerstel.
Zie: Wagenaar, Vad. Historie XX, 75, 100; Droogendijk, Van een zeeuwsche hoogeschool die er nooil geweest is, in de N.R. Ct. Av. blad 27 Mei 1927.
Bartelds