Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1154]
| |
1795, kort nadat Willem V ons land verlaten had, als een der 12 kiezers aangewezen, die een provisioneel bestuur van Rotterdam moesten kiezen. De kiezers mochten niet in dat bestuur zitten. Ook bij de verkiezing van het definitieve bestuur van Rotterdam op 20 Febr. d.a.v. werd hij niet gekozen. Wel echter werd hij 27 Jan. 1796 voor het district Rotterdam 1 gekozen tot lid der Nationale vergadering. Hij behoorde hier tot de partij van pastoor Witbols, die een vrij groot aantal roomschkatholieke, zeer radicale volgelingen, de meesten uit Holland, enkelen uit bataafsch Brabant, had. In de 2½ jaren, dat zij zitting hadden, is de staatkundige meening van de meesten niet veel gewijzigd, alleen van Hooff (dit deel, kol. 821) werd gematigd. Bij de nieuwe verkiezingen voor de Nationale vergadering op 2 Aug. 1797 werd Midderigh te Rotterdam niet herkozen. Toen er door het niet aannemen der benoeming, ook door de plaatsvervangers, in het district den Haag 3 op 21 Sept. d.a.v. een nieuwe verkiezing plaats vond, werd Midderigh daar gekozen, een bewijs, dat hij niet tot de onbeduidende leden behoorde, hoewel hij in het anonieme gedenkschrift (waarschijnlijk van Mr. J. van Beeftingh) in Bijdragen en mededeelingen van het historisch genootschap te Utrecht, 1910, blz. 191, als zeer dom gekenschetst wordt. Intusschen plaatste hij een goede opmerking o.a. op 7 Apr. 1796, toen Schimmelpenninck naar aanleiding van een adres van rotterdamsche burgers over moeilijkheden, hun bij verkiezingen door het bestuur in den weg gelegd, zeide dat dit een huishoudelijke zaak was. Midderigh vroeg toen: waar moet men dan tegen zoo iets zijn recht zoeken? Vreede was zoo zeker van Midderigh, dat hij gedaan kreeg, dat deze op 19 Jan. 1798 tot president der Nationale vergadering gekozen werd. De president had de beschikking over het haagsche garnizoen en zoo was het mogelijk, den staatsgreep van 22 d.a.v. uit te voeren. Midderigh bleef tot 3 Febr. president. Hij werd bij de verdeeling in twee kamers op 4 Mei lid der Tweede Kamer. Bij den staatsgreep van 12 Juni 1798, die in gematigde richting verliep en waarbij 11 zijner ambtgenooten gevangen genomen werden, achtte men hem niet van genoegzame beteekenis daarvoor, maar hij werd als lid afgezet. Daarna heeft hij geen openbare betrekking meer bekleed. Ramaer |
|