Op 2 Juni 1817 werd hij door de eigenerfden van het district Oorschot - Bookstel tot lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant gekozen: zijn medeleden kozen hem 10 Juli 1818 tot lid der Tweede Kamer. Hij was een der leden, die in het algemeen met de politiek der regeering medegingen, ook met die ten opzichte der Zuid-Nederlanders.
Hij werd in Maart 1822 lid eener commissie, belast met het beramen van middelen om den landbouw te ondersteunen. Wat deze commissie tot stand gebracht heeft, is onbekend. Op 30 Sept. 1827 werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Daar er in de Staten in 1839 een eenigszins scherpe beweging tegen de regeering was opgekomen en men bovendien jongere krachten wenschte, werd, toen hij en de nog 6 jaren oudere Ingenhousz (dl. III, kol. 633) in Juli van dat jaar aan de beurt van aftreding waren, tegen van Meeuwen een candidaat gesteld, Mr. P. Gouverneur, die ook gekozen werd. Maar vervolgens werd van Meeuwen tegenover Ingenhousz candidaat gesteld en gekozen. Het resultaat was, dat dus Ingenhousz afviel. De partijen wogen nagenoeg tegen elkander op.
Toen hij 3 jaren later weder periodiek aftrad, verzocht van Meeuwen niet voor een herkiezing in aanmerking te komen en werd hij 7 Juli 1842 vervangen. Ingenhousz was in 1841 niettegenstaande zijn hoogen leeftijd opnieuw gekozen en trad eerst in 1844 voor goed af.
Op 23 Juli 1834 werd hij in den adelstand verheven en geadmitteerd in de ridderschap van Noord-Brabant.
Hij huwde 23 Oct. 1800 Rosa Cornelia Solvyns, geb. 16 Sept. 1777, overl. 26 Jan. 1805, bij wie hij een zoon en een dochter had. De zoon, jhr. Mr. Eduard Johannes Petrus v.M., geb, te 's Hertogenbosch 12 Sept. 1802, was procureur van het gerechtshof van Noord-Brabant, commissaris des konings in Limburg, lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal, overl. te 's Hertogenbosch 8 Oct. 1873. Hij was gehuwd met Cornelia Maria Theresia Hanssen.
Ramaer