[Meer, Jacobus van der of de]
MEER (Jacobus van der of de), zoon van Adriaan, de jongste der vier priesters, overl. op de Meer begin Aug. 1679. Hij was, evenals zijn drie broeders ingetreden in de Congregatie van het Oratorie in België 1629. Met zijn broeder Cornelius behaalde hij na het voleindigen der theologische studie den graad van licentiaat in de beide rechten; tevens was hij nog notarius apostolicus. Hij woonde met zijn drie oudere broeders in het groote huis op de Meer en gaf les aan de studenten in de latijnsche en fransche taal. Hij zorgde ook voor de verspreide Katholieken in Spanbroeck, Sybecarspel, Noorder- en Zuidermeer en omliggende streken. Hij werd 23 Aug. 1649 op de Zijdewind door de politie als priester fungeerend betrapt en beboet met 200 gulden. Hij had moeilijkheden over de plaatsen, waar hij godsdienstige bijeenkomsten hield, met de Katholieken der verschillende dorpen o.a. van Spierdijk.
Zie: Bijdr. bisdom Haarlem II, 145. 146, III, 172; Archief aartsb. Utrecht XI, 146, XII, 419.; Chronicon congreg. Dom. Jesu per prov. archiepiscopatus Mechl. (Insul.-Fland 1740), 37-38; De Katholiek 1872 LXII (1872), 239; Batavia Sacra II, 442.
Fruytier