[Meer, Christianus van der]
MEER (Christianus van der), de Mera, van Haarlem, kartuizer, overl. 10 Nov. 1495. Hij was geprofest monnik van het kartuizerklooster Nieuwlicht buiten Utrecht. Na het aftreden van Willem van Leiden (zie art.) als prior van dit huis in 1492, benoemden de visitators hem tot rector, waarop in 1493 vanwege het generaal kapittel der Grande Chartreuse zijn benoeming tot prior is gevolgd. Hij bleef dit klooster tot aan zijn dood besturen en werd opgevolgd door Otto van Wolffwinkel van Amersfoort (zie art.). Zijn graf lag aan de westzijde van het groote pand bij den buitenwand. In zijn tijd bloeide in Nieuwlicht de kunst van het afscrijven en verluchten van boeken. Christianus heeft ook in zijn eel de schrijfkunst beoefend. Slechts één door hem vervaardigd handschrift is bekend. Het is afkomstig uit de kloosterboekerij van Nieuwlicht en berust thans in de utrechtsche universiteitsbibliotheek. Deze codex (no. 326) houdt in: Expositio in librum Job sec. literalem sensum (fol. 1 - 130); Beda Venerabilis, Explanatio allegorica in Tobiam (fol. 133 - 139).
Zie: Cartae Capituli generalis Ordinis Cartusiensis (ms. Certosa del Galuzzo, Florence); L. van Hasselt, Het Necrologium van het Karthuizerklooster Nieuwlicht of Bloemendaal builen Utrecht in Bijdr. en Med. Hist. Gen. Utrecht, 1886, IX, 156, 295, 335, 356; Catalogus Manuscr. Bibl. Univ. Rhenotraj. I, no. 326; K. Meinsma, Middeleeuwsche Bibliotheken, 157 vlg.
Scholtens