[Matthaeus, Christianus]
MATTHAEUS (Christianus) of Matthiae, geb. te Meldorp in 1584, overl. te Utrecht 22 Jan. 1655. Hij studeerde te Straatsburg en te Giessen en werd in 1614 rector en leeraar aan het gymnasium te Durlach. In 1618 werd hij te Giessen doctor theologiae. Na een verblijf als leeraar te Altdorff werd hij in 1622 te Meldorp predikant. Door de woelingen van den dertigjarigen oorlog kwam hij te Crempe in de gevangenis, waar hij een Commentar op de psalmen bewerkte. In 1629 weer vrij, vertrok hij naar Denemarken, waar hij hoogleeraar en predikant te Soroë werd. Te Leiden kwam hij in 1639 en hij werd predikant van de luthersche gemeente te 's Gravenhage 3 Mei 1640. Maar op 31 Mei 1643 is hij om zijn streng-luthersche opvattingen, die verdeeldheid in de gemeente brachten, ontslagen. Hij vestigde zich daarna te Utrecht. Hij schreef: Exercitationes metaphysicae XII; Collegium ethicum; Methodica Scripturae S.loca vindicandi ratio; Systema logicum, ethicum, politicum, theologicum majus et minus; Collegium antiphotinianum; Theologica typica; Historia patriarcharum; Theatrum historicunm theoretico-practicum; Analysis typica evang. Matthaei; Prodromus quatuor monarchiarum in historia Alexandri Magni; Antitogiae biblicae; Disputationes de norma et judice controversarum theologicarum; Exercitationes ethicae; Poenitentialia davidica (zie: Schelhammer); Erklärung des 45 Psalmens. Na zijn dood gaf Schelhammer (zie dat art.) zijn Sophistica uit; hij liet nog een aantal werken in handschrift na. Coenraad Hoppe (dit dl., kol. 845) was een leerling van hem.
Zie: J. Loosjes, Naamlijsl van predikanten enz. der luth. Kerk in Ned. ('s Gravenh. 1925), 188 v.
Knipscheer