[Maritz, Johannes]
MARITZ (Johannes), geb. te Genève 7 Sept. 1738, gest. te 's Gravenhage 28 Jan. 1807, broeder van David (die voorgaat). Zijn grootvader Johannes Maritz, ged. te Burgdorf (kant. Bern) 11 Apr. 1680, gest. te Genève 18 Dec. 1743, was reeds geschutgieter en uitvinder van de horizontale boorbank en van het vol en niet over den kern gieten van het kanon. Hij werd opgeleid in het geschutgieten, door zijn oom Johannes Maritz, baron de la Barollière, ged. 16 Juli 1711, gest. 12 Mei 1790, directeur der gieterijen te Straatsburg en reorganisator, volgens het systeem van zijn vader, van die te Douai, Rochefort, enz. en later van die te Barcelona. In zulk een uitstekende leerschool bekwaamd, kwam hij, op uitnoodiging der Staten van Holland, 5 Mrt. 1770 te Delft en nam het beheer der geschutgieterij te 's Gravenhage in Juni van dat jaar over. Wegens de vele ingrijpende veranderingen, die het gevolg waren van de uitvinding zijns grootvaders, werd 26 Febr. 1773 pas de eerste goot gedaan, terwijl tot aan zijn dood meer dan 3000 stukken voor 's lands dienst werden gegoten, die aan de hoogste eischen van dien tijd beantwoordden. Hij huwde 13 Juni 1773 Jacoba Gosse, uit welk huwelijk 9 kinderen geboren werden, o.w. Louis Ernest Maritz, geb. 's Gravenhage 1774, die eerst met zijn broeder Jean George Amédée, geb. 1783, doch na diens vertrek naar Straatsburg, waar hij directeur werd, alleen, tot 1825, daarna met medewerking van zijn zoon Jean Jacques, geb. 14 Febr. 1797, de geschutgieterij tot voor dien tijd groote volmaking bracht. Deze laatste zette het bedrijf, met medewerking van zijn neef en schoonzoon G.M.