[Lycklama à Nijeholt, jhr. Tinco Martinus]
LYCKLAMA À NIJEHOLT (jhr. Tinco Martinus), geb. te Nijehaske, gemeente Haskerland, 4 Oct. 1766, overl. te Leeuwarden 20 Febr. 1844, was de zoon van Augustinus Lycklama à Nijeholt en Susanna thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg. Hij werd 14 Juni 1782 als student te Franeker ingeschreven, maar heeft na eenige jaren de studie opgegeven. Hij werd in 1788 grietman van Oost-Stellingwerf en verwisselde dat ambt in 1790 met dat van grietman van Utingeradeel. Hij vestigde zich toen op de buitenplaats Andringastate te Oldeboorn en is daar tot zijn overlijden blijven wonen, hoewel hij ook een huis te Leeuwarden had.
In Jan. 1795 werd hij van zijn betrekking vervallen verklaard en eerst 4 Juni 1802 kwam hij weder in een openbaar ambt; hij werd toen door het Staatsbewind benoemd tot lid van het uit 12 leden bestaand bestuur van het departement Friesland. Op 19 Juli 1805 werd hij door den raadpensionaris Schimmelpenninck benoemd in het toen gevormd uit 6 leden bestaand bestuur van dat departement. Op 24 Febr. 1806 werd hij benoemd tot drost van Utingeradeel en Haskerland, een in hoofdzaak rechterlijke betrekking. Toen de nieuwe bestuursregeling door koning Lodewijk op fransch voorbeeld was ingevoerd, werd Lycklama 8 Mei 1807 benoemd tot kwartierdrost te Heerenveen. Onder het keizerrijk werd hij met ingang van 1 Jan. 1811 benoemd tot sous-préfet in hetzelfde gebied, nu arrondissement genaamd; dit was dezelfde betrekking als kwartierdrost. In Jan. 1814 gaf hij den dienst over aan een door den Souvereinen Vorst benoemden commissaris.
Op 29 Aug. 1814 benoemde genoemde vorst hem tot lid der Nationale vergadering en op 1 Sept. 1815 werd hij bij koninklijk besluit tot lid der Tweede Kamer benoemd. Hij werd door de Provinciale Staten van Friesland geregeld herkozen en verzocht in 1831 niet voor een herbenoeming in aanmerking te komen, zoodat hij 7 Juli van dat jaar vervangen werd.
In de Kamer behoorde hij tot de conservatieve meerderheid, die meestal met de regeering medeging.
Op 12 Oct. 1835 werd hij tot lid der Eerste Kamer benoemd. Hij bleef dit tot zijn overlijden.
Van 1814 tot 1832 was hij militie-commissaris voor Friesland.
Hij werd in 1817 in den adelstand verheven.
Hij huwde 8 Febr. 1790 Elisabeth Helena thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, geb. 17 Nov. 1767, overl. 3 Aug. 1803, bij wie hij 3 zonen (waarvan Augustinus Georg voorgaat en Wilco Holdinga volgt) en 4 dochters had, en daarna 15 Dec. 1804