koning en landsheer, op een leeftijd gekomen was, dat hij ook tegenover zijn tante, de regentes, zijn gezag kon laten gelden, daalde L.'s invloed daarom niet. Geeft Margaretha soms blijken bij de leiding van 's lands zaken liever met de volgzame heeren der ‘longue robe’ dan met de Vliesridders, veldoversten en stadhouders te rade te gaan, vinden deze in 1523 daarin aanleiding om zich bij den Keizer te beklagen over achteruitzetting, dan krijgt aanstonds de regentes bevel voortaan geen enkelen maatregel te nemen zonder vooraf met den bisschop van Luik, den heer van Ravestein, den prins van Oranje, den graaf van Buren, den heer van Gavere en Anthony van Hoogstraten, ruggespraak gehouden te hebben. Vooral de invloed van den laatste op haar steeg met den dag en zelfs verdacht men haar ervan, zonder eenig bewijs daarvoor te kunnen aanvoeren, in al te intieme verstandhouding met hem te staan (Henne, Histoire du régne de Charles-Quint). Op 1 Dec. 1530 kwam de landvoogdes in haar geliefd bescheiden paleis in Mechelen te overlijden en werd zij opgevolgd door Karels zuster Maria, de koningin-weduwe van Hongarije. De tegenstelling tusschen Lalaing en Maria op religieus gebied was groot. Nooit had de laatste moeite gedaan om haar sympathie te verbergen voor de ideeën van gematigdheid voorgestaan door de humanisten. Erasmus had haar in 1530 zijn verhandeling: De Vidua christiana, over de christelijke weduwe, mogen opdragen. Ook hield zij in haar dienst mannen van verdachte rechtzinnigheid, zooals haar huiskapelaan Alexander, wien later zelfs kettersche gevoelens aangewreven werden. Met dat al is zij toch de trouwe uitvoerster der koninklijke bevelen gebleven, waarbij zij in Lalaing haar medestander vond, wiens orthodoxe geloovigheid algemeen bekend was. In het jaar 1517 had hij te Culemborg de broederschap van het Heilig Sacrament gesticht, daar het Anthony's en Elisabeth's gasthuis
geo pend en in Hoogstraten, de hoofdplaats van zijn heerlijkheid, in 1518 tot een graafschap verheven, een prachtige kerk en een zijn geslacht waardig stamslot gebouwd. Op 1 Aug. 1534 maakte hij een eind aan de ongeregeldheden door het optreden der wederdoopers te Amsterdam verwekt. Den schout Jan Huibertzoon, die door zijn slapheid de ketterij ongewild in de hand gewerkt had, verbande hij en twee burgers liet hij gevangen zetten. Bij het dempen der oproerige bewegingen aldaar, eenige jaren later, waarbij vele burgers het leven lieten, wordt zijn naam echter niet genoemd.
Die verheffing tot graaf was klaarblijkelijk een belooning voor zijn aanzienlijk voorschot, gestort in de zoo dikwijls leege schatkist der centrale regeering te Brussel, waarbij hij ‘par courtoisie’ weigerde de waarborgen te aanvaarden, hem door de Koningin-gouvernante aangeboden. Met zijn dood ging een man van beproefde trouw, groote kennis en ervaring voor zijn land verloren.
Zijn oudere broer Karel, overl. in 1525, graaf van Lalaing, baron van Escornaix, ridder van het Gulden Vlies (1505) was raad en kamerheer van Maximiliaan, Philips den Schoone en Karel V.
Een portret met zijn gemalin door een onbekend kunstenaar bevindt zich in het Elisabethweeshuis te Culemborg; een ander portret op een grafmonument in de St. Catharinekerk te Hoogstraten.
Zie: Pirenne, Histoire de Belgique III(Brux. 1912); Wagenaar, Vaderl. Hist. IV-V; Kooperberg, Margaretha van Oostenrijk tot