[Ketel, Barend]
KETEL (Barend), geb. te Reijgersvoort in het graafschap Buren, waarschijnlijk omstreeks 1670, overl. te Batavia 16 Juli 1719. Hij trad in dienst der O.I.C., waarin hij het in 1708 van officier op de kust van Malabar bracht tot sergeantmajoor te Batavia, dus tot plaatselijk commandant. In 1709 trad hij op als commandeur van Malabar, waar de vorst of samorijn van Calicoet wegens zijn hoogst willekeurig optreden zoo op hem verbitterd raakte, dat een oorlog uitbrak (1715) die door de Comp. zeer ongelukkig werd gevoerd. In 1716 (resol. 10 Juli) werd hij door den G.-G. en rade naar Batavia teruggeroepen. Bij ontstentenis van een krijsraad werd hij voor den raad van justitie aldaar gedaagd (1718), die hem echter vrijsprak en den advocaat-fiscaal in de proceskosten veroordeelde. Kort daarna is hij overleden en den 17den Juli met groote pracht op het Buitenkerkhof bijgezet. Zijn wapenbord is nog in de Buitenkerk aanwezig. Bij de opening van zijn testament van 12 Juli 1719 bleek het, dat de erflater zijn geheele groote vermogen vermaakt had aan den landvoogd in hoogst eigen persoon, Hendrik Zwaardecroon (1718-25). Beiden hadden gelijktijdig op de malabaarsche kust gediend en kunnen dus met elkaar bevriend geweest zijn. Het is ook niet onmogelijk, dat Ketel, bevreesd voor een mogelijke vernietiging van het vonnis door de heeren XVII, die de door de Compagnie geleden schade wel eens op hem konden verhalen, zijn fortuin voor de familie heeft willen redden door den G.-G. als strooman te gebruiken.
Zie: de Haan, Platen-album, Oud- Batavia (Batav. 1923); Dubois, Vies des G.-G; Canter Visscher, Malabaarsche brieven, behezende eene nauwkeurige beschryving v.d. kust van Malabaar (Leeuwarden 1743).
Bartelds